246
MAANDAG 7 SEPTEMBER 1936.
Verkoop fabrieksgebouw aan de Zijlsingelgraelit aan
fa. Wijtenburge.a.
(Mandcrs e.a.)
niet op; dan zou die muur straks nog op kosten van de
gemeente afgebroken moeten worden en zou het daaraan
bestede geld weggegooid zijn. Men kan iemand geen uitpad
op den openbaren weg weigeren; in dien zin is de wet enkele
jaren geleden gewijzigd. Hoe zou de heer Goslinga dan zijn
doel willen bereiken? Het is beter het zoo maar te laten,
nu deze zaak eenmaal door de Commissie van Fabricage en
door het College aldus is voorbereid en de Wethouder boven
dien nog heeft gezegd te zullen zorgen, dat er een sigaren
fabriek komt.
Spreker handhaaft zijn meening, dat men een wijziging
nu bezwaarlijk nog in de voorwaarden kan aanbrengen. Aan
alle transacties gaat heel wat vooraf. Het zou zeer veel
bezwaren meebrengen het College niet eenigszins vrij te laten
bij dergelijke onderhandelingen. Inderdaad kan de Raad het
dan goedkeuren of niet, maar daarmee is de zaak dan ook uit.
De heer Schüller meent, dat de moeilijkheid gemakkelijk
is op te lossen, indien men te werk gaat als bij den verkoop
van Zuiderzicht aan het bestuur van de Gereformeerde Kerk.
Spreker heeft toen in de Commissie van Fabricage voorgesteld
in de koopakte de bepaling te doen opnemen, dat de kerk
binnen 5 jaar (de heer Beekenkamp stelde Voor 10 jaar)
gebouwd moest worden; spreker nam daarbij aan, dat men
binnen dien termijn zou kunnen weten, of voor den bouw
voldoende kapitaal aanwezig was.
De firma Wijtenburg kan thans van goeden wille zijn,
maar over eenigen tijd buiten haar schuld door de om
standigheden worden gedwongen, van de uitvoering van haar
voornemen af te zien. Indien in de koopakte de bepaling
wordt opgenomen, dat binnen den tijd van één jaar in het
pand de sigarenfabriek moet gevestigd zijn en het gemeente
bestuur in de eerstvolgende 10 jaar gekend moet worden in
de eventueele verandering van bestemming van het pand
en het bijbehoorende terrein, is het doel bereikt en kan de
gemeente den grond tegen denzelfden prijs terugvorderen,
indien de firma Wijtenburg binnen één jaar niet handelt
overeenkomstig de bedoeling, die zij thans heeft.
De heer Splinter moet met beslistheid den heer Goslinga
tegenspreken, wanneer deze beweert, dat de gemeente thans
„het neusje van den zalm" verkoopt. Spreker heeft destijds
bij zijn calculatie Van dé opbrengst van dezen grond ver
ondersteld, dat de weverij met bijbehoorend terrein zou
blijven bestaan en het fabrieksgebouw voor een andere
fabriek bestemd zou worden. Het eenige verschil bestaat
hierin, dat thans de grond, gelegen aan de nieuw geprojec
teerde straat, niet als bouwgrond zal worden geëxploiteerd.
Mocht de firma Wijtenburg het voornemen hebben, den
grond later als bouwgrond te exploiteeren, dan moet zij
thans rekening houden met de kosten van straataanleg enz.
en kan men niet zeggen, dat de grond thans heel goedkoop
is. Bovendien is voor bebouwing van een deel van het terrein
naast de begraafplaats toestemming van Gedeputeerde
Staten vereischt.
De heer Goslinga gaf het College in overweging tusschen
den muur en de erfscheiding van de firma Wijtenburg een
strook grond open te houden, opdat de firma bij het eventueel
bouwrijp maken van den grond aan de gemeente een uitpad
zou moeten vragen, maar spreker acht dit middel niet aan
bevelingswaardig. Dan zou men een strook van 1 Meter breed
minder moeten verkoopen en dan zou men die scheiding
geheel voor eigen rekening moeten plaatsen. Natuurlijk is
het mogelijk, maar spreker vindt het geen mooie oplossing.
Alles tezamen genomen acht spreker de bezwaren niet
zoo groot.
Ook zou men, zooals de heer Schüller wilde, bij den ver
koop de voorwaarde kunnen stellen, dat er binnen één jaar
een sigarenfabriek in dit gebouw gevestigd moet zijn. Spreker
is bereid dit denkbeeld van den heer Schüller over te nemen
en de voorwaarde op te nemen, dat in dit gebouw binnen
een jaar een sigarenfabriek van de firma Wijtenburg ge
vestigd moet zijn.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XXX. Voorstel tot wijziging van de Verordening op de
Winkelsluiting.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt deze
verordening vastgesteld.
XXXI. Voorstel tot
a. het voeren van verweer tegen de door de Wed. J. W.
van der Geer en door de Wed. H. P. van Rijn tegen de
gemeente ingestelde eisehen, terzake van een liaar
eelitgenooten overkomen ongeval
Verweer tegen de door Wed. van der Geer en Wed. van Rijn
tegen gemeente ingestelde eisehen wegens haar eelitgenooten
(Wilbrink e.a.) overkomen ongeval.
b. dagvaarding van den aannemer D. M. van Steenbergen
te Almelo tot vrijwaring der gemeente in de beide
processen. (157)
De heer Wilbrink zegt, dat een Raadslid niet kan oor-
deelen over de vraag, of het al of niet in het belang van de
gemeente is, te gaan procedeeren, maar betreurt het, dat
partijen niet getracht hebben met elkaar tot overeenstemming
te komen en van de zijde van het College daartoe geen poging
is gedaan. Spreker zal zich bij het voorstel van het College
neerleggen, omdat de zaak thans in een te ver gevorderd
stadium is om alsnog voor te stellen het College te ver
zoeken pogingen aan te wenden om met de tegenpartij tot
overeenstemming te komen.
De heer Wilmer sluit zich aan bij de opmerkingen van den
heer Wilbrink. Eigenlijk zou er een wettelijke bepaling
moeten zijn, volgens welke geen rechtelijke procedure mag
worden gevoerd, voordat partijen al het mogelijke hebben
gedaan om tot overeenstemming met elkaar te komen. Het
ontbreken van deze wettelijke bepaling beteekent niet, dat
de gemeente niet den moreelen plicht heeft, op minnelijke
wijze te trachten met de tegenpartij tot overeenstemming
te komen, voordat een gerechtelijke procedure wordt gevoerd.
Uit de stukken is niets van eenig overleg tusschen partijen
gebleken. Het overleg had moeten loopen over deze drie
vragen: a. is er hier sprake van schuld, b. zoo ja, wie moet
dan schadeloosstelling geven en c. hoe groot moet dan het
bedrag van de schadeloosstelling zijn?
Gezien het stadium, waarm de zaak zich thans bevindt,
heeft men met het doen van een voorstel om alsnog dit
overleg te doen voeren, weinig kans van slagen. Spreker
aarzelt dan ook bij de gedachte, zulk een voorstel te doen,
maar zal over zijn bezwaar kunnen heenstappen, wanneer
uit den Raad stemmen opgaan, waaruit blijkt, dat anderen
te dien aanzien niet aarzelen.
In elk geval heeft spreker willen verklaren, dat hij het
zeer betreurt, dat niet het minste overleg tusschen partijen
heeft plaats gehad.
De heer Goslinga staat op een geheel ander standpunt dan
de heeren Wilbrink en Wilmer.
Spreker betreurt het, dat het College zoo weinig stukken,
welke betrekking hebben op deze zaak, ter inzage voor de
leden heeft gelegd. Het proces-verbaal van het onderzoek
naar het ongeval, alsmede het advies van den rechtsge
leerden raadsman der gemeente d.d. 21 April 1936, waarnaar
verwezen wordt, ontbraken in het dossier. De Raadsleden
hebben bij het vormen van him oordeel alleen de beschikking
gehad over de dagvaarding van den procureur van de eische-
ressen en een advies van den rechtsgeleerden raadsman.
Indien men iets voor de betrokken weduwen wil bereiken,
dient men het voorstel van het College te aanvaarden. Haar
procureur zal dan moeten aantoonen, dat er schuld was aan
de zijde der gemeente en indien hij daarin slaagt, zal de
rechtbank de schadeloosstelling bepalen.
Een minnelijk overleg in deze zaak is voor de gemeente
uiterst moeilijk, want daarbij zou zij moeten beginnen met
schuld te erkennen. Kort na het ongeval heeft men de schuld
niet kunnen vaststellen. Had men dit wel kunnen doen, dan
zou de gemeente onmiddellijk gedagvaard kunnen zijn op
grond van art. 95 der Ongevallenwet, om de Rijksver
zekeringsbank schadeloos te stellen voor de schadeloosstelling,
die zij aan deze weduwen heeft uitbetaald. Dit heeft de
Rijksverzekeringsbank niet gedaan, waaruit spreker con
cludeert dat deze ook geen schuld bij de gemeente aanwezig
acht. Maar wanneer de gemeente in minnelijk overleg treedt,
zal de Rijksverzekeringsbank ook nog de gemeente gaan
dagvaarden tot terugbetalüig van de toegekende schade
loosstelling. Men kan niet zeggendaarmee zijn toch die
weduwen niet slechter af, want stellig zal hooger gezag nooit
een schadeloosstelling uit de gemeentekas in minnelijk overleg
goedkeuren, indien de schuld van de gemeente niet in rechten
vaststaat. De gemeente neemt hier niet dezelfde positie in
als een particulier; de Raad haalt het niet uit eigen zak,
maar uit de gemeentekas en als hij een dergelijke uitgave
voteert, moet vaststaan dat hij daartoe gehouden is op
wettelijke gronden; neemt men maar voetstoots schuld bij
de gemeente aan, dan weet men niet waar men heen gaat
en dan zal het eene proces het andere volgen. Heeft men het
goed voor met deze weduwen, dan moet men stemmen voor
het voorstel van het College, dan geeft men haar gelegenheid
de schuld van de gemeente aan te toonen en dan krijgen
zij recht op schadevergoeding, met aftrek van de uitkeering
volgens de Ongevallenwet. Het is verstandig, dat de rechts
geleerde raadsman van de gemeente niet in minnelijk overleg