254
MAANDAG 7 SEPTEMBER 1936.
Interpellatie i. z. wijziging steunregeling werkloozen.
(van Stralen c.a.)
met overtuiging, in de stellige verwachting, dat het zou
mogen gelukken de eenstemmigheid in het College bij het
opstellen van het antwoord op de interpellatie in de vorige
raadsvergadering, ook te handhaven ten aanzien van hetgeen
als gevolg daarvan zou moeten gebeuren. Het is spreker
echter gebleken, dat het College over dit punt, de gevolgen
van de door den Minister aangekondigde maatregelen ook
voor de gezinnen van de werkloozen niet eenstemmig denkt.
De meerderheid van het College heeft in het algemeen al
moet zij zich nog beraden over de vandaag verkregen defi
nitieve cijfers den indruk dat het nogal los loopt, dat
er wel eenige verlaging van den huurtoeslag zal komen,
maar dat anderzijds althans een aantal groote gezinnen
door deze maatregelen in steun zullen vooruitgaan. Spreker
meent, dat de tegenwoordige steunregeling, indien ze al
gewijzigd moet worden, toch zeer zeker niet verslecht mag
worden, maar dat wijziging in gunstigen zin zeker wenschelijk
zou zijn. Inderdaad komt er door deze wijziging eenige ver
betering voor een deel der groote gezinnen, maar die had
al lang tot stand moeten komen; van verschillende zijden
is dan ook herhaaldelijk bij den Minister er op aangedrongen
om wijziging te brengen in den onbillijken toestand speciaal
ten aanzien van de groote gezinnen. Spreker verwacht echter
wel, dat het aantal groote gezinnen, dat van deze gunstige
wijziging zal profiteeren, niet groot zal zijn, omdat het aantal
groote gezinnen naar verhouding zeer gering is. Yan de
2085 ondersteunden zullen slechts 111 met een klein bedrag
(in totaal 34.57 per week) vooruitgaan. Nu heeft spreker
er bezwaar tegen, dat als de Minister voor een bepaalde groep
gesteunden eenige verbetering aanbrengt, hij dit door een
andere groep ondersteunden laat opbrengen. De steunregeling
is niet zoodanig, dat daarop nog verder kan worden afge
dongen.
De Minister zelf meent trouwens niet, dat de steun te hoog
is, maar zegt alleen niet te beschikken over voldoende mid
delen om voor de groepen, die niet vallen onder de groote
gezinnen, den toestand gelijk te laten blijven en tegelijkertijd
voor de groote gezinnen een verbetering in te voeren. De
Minister kan voor den steun niet meer beschikbaar stellen
dan het bedrag, dat er in totaal voor uitgetrokken is en zegt
daarom, dat wat de een meer zal krijgen van den ander moet
worden afgenomen.
Uit de gegevens, die nader ter kennis van den Raad zullen
worden gebracht, blijkt, dat het overgroote gedeelte van
de gesteunden in Leiden minder steun zal ontvangen; in
elk geval zal volgens de nieuwe regeling 23.000.per jaar
minder door de gemeente aan steun worden uitgekeerd.
De Voorzitter zegt, dat hierbij vermelding verdient, dat
80 daarvan komt voor rekening van het Rijk, zoodat het
Rijk 80 minder uitkeert.
De heer van Stralen zegt, dat op grond van de nu bekende
cijfers vaststaat, dat aan de Leidsche werkloozen 23.000.—
minder per jaar zal worden gegeven ten gevolge van de
beslissing der Regeering.
Een dergelijke beslissing behoort niet te worden genomen,
voordat de zaak goed is overdacht en met verschillende
instanties is besproken.
Ook spreker betreurt het zeer sterk, dat de Minister geen
overleg met de gemeentebesturen heeft gepleegd. Spreker is
er absoluut van overtuigd, dat indien de Minister met de
verschillende daarvoor in aanmerking komende instanties
overleg had gepleegd, hij niet was overgegaan tot de ver
zending van de circulaire, die op 31 Juli j.l. is uitgegaan.
De Voorzitter merkt op, dat de Minister overleg gepleegd
heeft met de Contactcommissie.
De heer van Stralen zegt, dat in de Contactcommissie wel
langdurig overlegd is, maar de Minister daarin ook de toe
zegging heeft gedaan, niet tot afschaffing van den huur
toeslag te zullen overgaan, voordat het vaste-lastenontwerp
in de Tweede Kamer zou zijn aangenomen. Nu is de groote
grief van velen, tot wie de leden van de Contactcommissie en
ook spreker behooren, dat de Minister ondanks zijn toe
zegging na de verwerping van het vaste-lastenontwerp de
ondersteunde werkloozen eigenlijk heeft geplaatst voor de
moeilijkheden, waarvoor hij zelf en de Kamer geen oplossing
wisten te vinden.
Het is in het bijzonder sprekers grief, dat de Minister
geen maatregelen heeft genomen om den achteruitgang, die
voor de werkloozen het gevolg is van het vervallen van den
huurtoeslag, op te vangen.
Het is niet de bedoeling van den Minister den steun te
verminderen, wel wil hij de woninghuren doen dalen. Volgens
Interpellatie i. z. wijziging steunregeling werkloozen.
(van Stralen c.a.)
hem staat de huurtoeslag die daling in den weg en daarom
wenscht hij, nu het vaste-lastenontwerp is verworpen, den
huurbijslag eerst te halveeren en daarna geheel af te schaffen.
De Minister handelt inconsequent, wanneer hij, staande op
het standpunt, dat de steunuitkeering niet te hoog is, maat
regelen neemt, waardoor de steunuitkeering feitelijk wordt
verminderd. De Minister stelt zich voor, dat door afschaffing
van den huurtoeslag de huurverlaging wel tot stand zal komen
en hij laat dit dan maar over aan den loop van de omstandig
heden; zelfs stelt hij in uitzicht wettelijke bepalingen tegen
onredelijke huuropzegging, indien de huiseigenaren zouden
weigeren de huren te verlagen. Spreker maakt zich echter
zeer ongerust, dat er conflicten zullen ontstaan tusschen de
werkloozen en hun huiseigenaren, doordat de werkloozen
genoodzaakt zullen worden, omdat er compensatie voor deze
verlaging gezocht zal moeten worden, minder huur te be
talen en de huiseigenaren zullen dwingen met minder
genoegen te nemen. Weigeren dezen echter, dan zullen de
inkomsten van die gezinnen, die toch al zeer onvoldoende
zijn, gezien den langen duur van de crisis en van de werkloos
heid, waardoor men nauwelijks in de allernoodzakelijkste
behoeften kan voorzien en niets kan aanschaffen voor schoe
nen, kleeding en dekking, weer verminderen. Daarom was
spreker van den aanvang af van meening dat, hoe ook de
uitslag van het onderzoek zou zijn, het in elk geval zou
neerkomen op een verlaging voor de gesteunden en spreker
kan het niet met zijn geweten overeenbrengen daaraan mede
te werken. Indien het verzet tegen deze maatregelen sterk
genoeg is in het land, en indien daarbij ook de gemeente
besturen hun stem laten hooren, zal de Minister zich nog
wel eens bedenken alvorens deze maatregelen in volle con
sequentie door te voeren; daarvan is spreker welhaast
overtuigd. Men kan dus niet zeggen, dat de gemeente in dit
opzicht geen verantwoordelijkheid zou hebben.
Spreker betreurt zeer, dat het College over deze zaak niet
eenstemmig heeft kunnen zijn; hij heeft zich van het begin
af aan voorgesteld, dat dit wel mogelijk zou blijken; uit de
pers is spreker gebleken, dat in de verschillende gemeente
besturen, waarbij deze zaak aanhangig was, met de vol-
maakste eenstemmigheid, in den regel met algemeene stem
men, het besluit genomen is zich te dezer zake .tot den Minister
te wenden. Spreker betreurt zeer dat dit in Leiden niet
mogelijk schijnt te zijn.
Spreker is het niet eens met den Voorzitter, dat de inter
pellatie ontijdig is gehouden. De Regeeringsmaatregelen zijn
nog niet ingevoerd, zoodat thans nog de mogelijkheid bestaat
om den Minister te bewegen, zoo hij niet bereid mocht zijn,
ze in te trekken, de invoering er van op te schorten tot het
oogenblik, waarop door het nemen van andere maatregelen
een compensatie voor de halveering en afschaffing van den
huurbijslag wordt verkregen. Over twee weken bestaat die
mogelijkheid natuurlijk niet meer.
Zoolang de Voorzitter zegt, dat de bespreking van deze
zaak uitsluitend thuishoort in de Tweede Kamer, zal spreker
met hem van meening blijven verschillen. Er is een groot
belang van de gemeente bij betrokken en de Raad is verplicht
op te komen voor de belangen van de groep van ingezetenen,
die afhankelijk is van den overheidssteun. Spreker hoopt, dat
de Raadsleden, die tot nu toe het standpunt van den Voor
zitter hebben gedeeld, tot de erkenning zullen zijn gekomen,
dat de mogelijkheid denkbaar is, dat de gemeente zich wel
degelijk heeft in te laten met de door het Rijk te nemen
maatregelen, zooals bij deze zaak ook duidelijk gebleken is.
Een zeer groot aantal gemeenten heeft er geen bezwaar tegen
gehad zich te dezer zake tot den Minister te richten. Van
politieke schakeering was daarbij geen sprake, want in
dergelijke gemeenten heeft de grootst mogelijke eenstemmig
heid bestaan ten aanzien van datgene, wat men den Minister
zou moeten verzoeken.
De Voorzitter gelooft niet, dat de meerderheid van het
College, toen zij de cijfers zag, gezegd heeft, „dat het nogal
losliep", gelijk zij volgens de opmerking van den heer van
Stralen zou gevonden hebben. Wel is gezegd, dat na de
schildering, die de heer van Stralen van de gevolgen der
Regeeringsmaatregelen had gegeven, zonder zich daarbij op
cijfers te beroepen, en die funest en catastrophaal genoemd
moest worden, het resultaat nogal meeviel. Het College in zijn
geheel betreurt het echter ten zeerste, dat de maatregelen
door de Regeering genomen moesten worden.
De heer Goslinga stelt op grond van artikel 31 van het
Reglement van Orde voor, de beraadslaging te staken en
tot stemming over de beide moties over te gaan.
Mocht dit voorstel van orde worden verworpen, dan is
het gewenscht de beraadslaging te verdagen tot de volgende