250
MAANDAG 7 SEPTEMBEE 1936
Onderbrenging van Bouw- en Woning toezicht bij Gem.werken.
(Lombert e.a.)
superieuren ook administratief werk heeft verricht, die wel
niet hetzelfde zijn als, maar toch in de lijn liggen van de
werkzaamheden, welke bij den dienst van Gemeentewerken
moeten worden verricht, terwijl hij de werkzaamheden
bovendien niet zelfstandig behoeft te verrichten, doch onder
de directe leiding van den administratief hoofdambtenaar.
Spreker kan dan ook het argument van den Wethouder niet
accepteeren en blijft het afkeuren, dat zulk een ambtenaar
op wachtgeld wordt gesteld, niet alleen ten nadeele van zich
zelf, maar ook ten nadeele van de gemeentekas.
Het moge waar zijn, dat de klerk le klasse zich tot den
Wethouder had moeten wenden, maar spreker stelt daar
tegenover, dat deze ambtenaar zich heeft gewend tot zijn
onmiddellijken chef, den heer Westra, die met den Wet
houder heeft gesproken over de vraag, of aan het ontslag
van den heer de Wolf niets te doen was. De Wethouder zal
niet kunnen ontkennen, dat de heer Westra zich als de
onmiddellijke chef van den heer de Wolf tot diens pleit
bezorger heeft gemaakt.
De Wethouder spreekt dan ook de halve waarheid, wanneer
hij zegt, dat de ambtenaar de Wolf niets gedaan heeft om
hem van het tegendeel te overtuigen. De Wethouder heeft
den heer Westra de pertinente verzekering gegeven, dat er
niets aan te doen was. Spreker kan zich zeer goed voor
stellen, dat een ambtenaar het vruchteloos acht een poging
te doen, als zij reeds te vergeefs door zijn onmiddellijken chef
is ondernomen.
De heer Splinter wenscht onmiddellijk de laatste opmerking
van den heer Lombert te beantwoorden, omdat zij een ver
dachtmaking is.
De heer Lombert houdt niet van verdachtmakingen en
heeft ook geen verdachtmaking geuit.
De heer Splinter zegt, dat de heer Lombert in elk geval
absoluut onjuiste mededeelingen heeft gedaan.
Eenige weken geleden heeft de heer Westra de aanhangige
reorganisatie in het algemeen met spreker besproken, waarbij
uiteraard ook het ontslag van den klerk le klasse ter sprake
is gekomen, maar de heer Westra is niet bij spreker gekomen
om de belangen van dezen klerk te bepleiten. Aan den klerk
was toen ook nog geen kennis gegeven van het voornemen
inzake zijn ontslag. Indien de heer Westra den heer Lombert
heeft gezegd, dat hij dit wel heeft gedaan, heeft hij den heer
Lombert verkeerd ingelicht en anders is deze door den be
trokken klerk verkeerd ingelicht.
Uit de opmerking van den heer Lombert, dat hij den
klerk le klasse wel geschikt acht voor de te bezetten functie,
blijkt, dat hij niet op de hoogte is van het soort van werk,
dat verricht moet worden. De Eaad moet in dezen het oordeel
overlaten aan het College. Spreker kan bij den dienst geen
ambtenaren gebruiken, die hij daar niet op zijn plaats acht.
De heer Schiiller heeft herhaalde malen zijn waarschuwende
stem laten hooren, maar ook in deze vergadering heeft de
Wethouder er niet naar geluisterd. Spreker heeft tot het
laatste toe de aandacht van het College er op gevestigd.
Thans rust de verantwoordelijkheid voor deze zaak ten volle
op het College.
Spreker wil aan den anderen kant niet den schijn wekken,
dat hij in dezen niet met het College wil samenwerken, maar
nu deze zaak doorgaat, rust de volle verantwoordelijkheid
speciaal op den Wethouder van Fabricage.
De heer Splinter neemt de volle verantwoordelijkheid
op zich.
De heer Eikerbout zegt, dat de Wethouder zich er over heeft
beklaagd, dat de eerste klerk zich niet eens de moeite ge
troost heeft bij hem over zijn ontslag te komen spreken,
maar is de Wethouder bekend met het feit, dat de klerk
daarmede pas in kennis is gesteld één dag voordat het Inge
komen Stuk uitging? Had men het hem eerder medegedeeld,
dan was dit misschien voor hem meer aanleiding geweest
om te probeeren nog iets gedaan te krijgen. Nu zegt de heer
Splinter: ,,als men vecht, moet men vechten tot het laatste
toe," maar dat heeft hij ook gedaan, want hij heeft zijn organi
satie, die meer invloed heeft dan hij persoonlijk, er in be
trokken; die heeft hij den Wethouder getracht dit ongedaan
te maken. Samenbinding van verschillende diensten is
alleszins aanbevelenswaardig; het daardoor bereikte voor
deel dient men met beide handen te aanvaarden, maar
het is toch opmerkelijk dat iemand, die met April j.l. 25 jaren
in dienst was, en die toen loftuitingen in ontvangst had te
nemen om zijn activiteit, op het oogenblik ongeschikt wordt
Onderbrenging van Bouw- en Woningtoezicht bij Gem.-
(Elkcrbout e.a.) werken; e.a.
geacht. Dat kan er bij spreker niet in. Bovendien geeft
men hem vijf jaren lang een douceurtje van 1400.en
daarna nog vijf jaren lang een douceurtje van 1200.
terwijl men anders, wanneer hij voor ander werk geschikter
te maken zou zijn, goedkooper klaar zou zijn.
Punt Ia van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt aangenomen met 29 tegen 2 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren van der Kwaak, Wilmer, Coster,
Hessing, Schüller, Würtz, van der Eeijden, Tobé, Kuipers,
Jongeleen, Vos, Beekenkamp, de Eeede, Goslinga, Splinter,
van Stralen, Yerweij, Bergers, van Weizen, Manders, Carton,
Groeneveld, van Eosmalen, van Eek, van der Voort, Snel,
Wilbrink, Eikerbout en Vallentgoed.
Tegen stemmen: de heeren Lombert en Schoneveld.
Punt I b wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter stelt vervolgens aan de orde punt I c.
Wordt benoemd met algemeene (31) stemmen tot Ingenieur
in vasten dienst bij Gemeentewerken in den rang van
Ingenieur 2e klasse, Ir. J. Westra, waarna zonder hoofdelijke
stemming wordt besloten hem twee periodieke verhoogingen
van wedde bij vervroeging toe te kennen.
De Voorzitter dankt de beide stembureaux voor den ver
leenden bijstand.
De verordening sub II wordt zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld.
XXXIII. Verdeeling van den Raad in Sectiën.
Bij loting worden de sectiën als volgt samengesteld:
Eerste Sectiede heeren Wilmer, van Eek, Bergers, van
der Eeijden, Goslinga, de Eeede, Eomijn, Schoneveld, Carton,
van der Kwaak en Würtz.
Tweede Sectie: de heer Vallentgoed, mevrouw Braggaar,
de heeren Coster, Vos, Kuipers, mevrouw de Cler, de heeren
Beekenkamp, van Weizen, Jongeleen en van der Voort.
Derde Sectie: de heeren Groeneveld, Wilbrink, van Eos
malen, Schüller, Manders, Tobé, Lombert, Snel, Hessing en
Eikerbout.
De Voorzitter stelt hierna aan de orde de aan de heeren
Snel en van Weizen toegestane interpellaties met betrekking
tot de wijziging der steunregeling voor werkloozen en het
schrijven van de Nederlandsche Vakcentrale ter zake.
De heer Snel dankt den Eaad voor het hem verleende
verlof tot het stellen van de volgende vragen aan het College
1. Is het door Burgemeester en Wethouders in de Eaads-
vergadering van 17 Augustus toegezegde onderzoek naar de
gevolgen van de door de Begeering aangekondigde ver
slechtering in de steunregeling reeds beëindigd?
2. Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, willen
Burgemeester en Wethouders dan mededeelen, welk aantal
werkloozen hierdoor zal worden getroffen en tot welke
bedragen?
3. Hoe groot is het aantal werkloozen, dat door de ver
mindering van den huurtoeslag wordt getroffen en tot welke
bedragen?
4. Hoe groot is het aantal werkloozen, die, doordat zij
in de laatste vier jaar geen 26 weken hebben gewerkt, in
een lagere norm zullen worden geplaatst en welke nadeelige
gevolgen zal dit hebben per 1 Mei 1937?
5. Welke maatregelen zijn of zullen door Burgemeester en
Wethouders worden genomen ten opzichte van de werklooze
bewoners van woningen, die door de verlaging van den
huurtoeslag worden getroffen?
6. Willen Burgemeester en Wethouders aan den Eaad
mededeelen, welke stappen door hen bij de Begeering zijn
gedaan om deze verslechteringen niet in te voeren?
De heer van Stralen beantwoordt de vragen van den heer
Snel namens de meerderheid van Burgemeester en Wet
houders als volgt:
3°. Het in deze vraag bedoelde onderzoek heeft voor zoo
veel mogelijk en noodig plaats gehad. Dit onderzoek moest
uiteraard onvolledig zijn. Voor een volledig onderzoek ont
brak de tijd.
2°. 3°. en 4°. Bij de beoordeeling van de gevolgen van de