MAANDAG 13 JULI 1936.
229
Interpellatie-Seliiiller in zake beleid Woningbouwvereeniging
(Schüller.) de Tuinstadwijk.
De heer Seliiiller stelt het College de volgende vragen
1. Is het juist, dat het onderzoek, dat door Burgemeester
en Wethouders is ingesteld naar de administratie der
woningbouwvereeniging ,,de Tuinstadwijk" meer speciaal
naar de boekingen ten laste van het onderhoudsfonds van
plan 3 der bovengenoemde vereeniging, heeft uitgewezen,
dat er verschillende bemerkingen waren te maken over de
wijze, waarop deze administratie is gevoerd?
2. Is het juist, dat uit bovengenoemd onderzoek o. m. is
komen vast te staan, dat de uitgaven voor de uitgevoerde
werkzaamheden over de verschillende jaren niet juist zijn
verdeeld, dat de uitgaven gedaan in 1932 voor ramen van
woningen van plan 3 niet in dat jaar zijn verantwoord en
dat niet is komen vast te staan, wanneer deze post dan
wel is verantwoord, en dat op plan 3 over 1934 voor 35%
aan materiaal voor verfwerk is geboekt, terwijl dit percentage
ten hoogste 20 of 25 mocht bedragen
3. Is het juist, dat werkzaamheden, waartoe geadviseerd
was door den dienst van Bouw- en Woningtoezicht zijn
nagelaten, terwijl toen deze voorzieningen later toch moesten
worden getroffen, dit een aanmerkelijke en onnoodige ver
hooging van kosten met zich brachtdat bij den bouw der
woningen van plan 3 ander materiaal en materiaal van
mindere kwaliteit is gebruikt dan voorgeschreven is in het
bestek en dat dientengevolge lekkage ontstond en de daaruit
voortvloeiende reparaties belangrijke uitgaven vereischten
dat in het algemeen uitgaven voor steenhouwerswerk, het
dichten van scheuren in plafonds, te voorkomen zouden zijn
geweest en dat bij beter toezicht van de zijde der Directie
bepaalde uitgaven aanmerkelijk lager zouden zijn geweest
dat het mede aan dit gebrekkige toezicht is te wijten, dat
bij het bouwen van schuurtjes in plan 2 tal van belangrijke
werkzaamheden werden uitgevoerd in strijd met de besteks-
bepalingen en dat dientengevolge op last van den dienst
van Bouw- en Woningtoezicht op 20 November 1935 deze
werkzaamheden werden stopgezet
4. Is het juist, dat de architect, bij de uitvoering van
bouwplan 4 zeer onregelmatig het werk heeft bezocht en
zich zeer slecht aan het in het bestek omschrevene hield
en bij de uitvoering veelal in gebreke bleef de noodige
aanwijzingen te verstrekken, aangezien deze noodig waren,
omdat men zich bij den bouw amper op de verstrekte
teekeningen kon verlaten en dat hij zich onvoldoende aan
het werk gelegen liet liggen en Burgemeester en Wethouders
het bestuur van „de Tuinstadwijk" hebben doen weten,
dat aan den architect bij verdere onderhoudswerken of
eventueelen nieuwbouw geen toezicht noch het verstrekken
van adviezen mag worden opgedragen
5. Indien bovenstaande vragen in het algemeen en op
onderdeelen bevestigend mochten worden beantwoord, welke
maatregelen zijn Burgemeester en Wethouders voornemens
te treffen of hebben zij reeds getroffen, opdat soortgelijke
onregelmatigheden bij deze woningbouwvereeniging in de
toekomst worden voorkomen
6. Zijn Burgemeester en Wethouders bereid, de rapporten,
welke over bovengenoemde aangelegenheden zijn uitgebracht,
ter inzage in de leeskamer te leggen, opdat de Baad van
den inhoud kan kennis nemen
Spreker herinnert aan het feit, dat hij in de sectievergadering
voor de behandeling der begrooting-1936 heeft gewezen op de
beslissing, welke Burgemeester en Wethouders hadden geno
men, n.l. om een nader onderzoek in te stellen naar de geheele
gestie van de Woningbouw- vereeniging „De Tuinstadwijk".
Spreker heeft toen tevens aangedrongen de resultaten van
bedoeld onderzoek den Baad mede te deelen. Spreker heeft zich
bij de behandeling der begrooting niet alleen beroepen op den
inhoud van het rapport van den voormaligen Directeur van het
Bouw- en Woningtoezicht, maar ook op den inhoud van de
rapporten van den thans waarnemenden Directeur, welke
beiden een vernietigend oordeel hadden uitgesproken over
den onjuisten gang van zaken bij de Woningbouwvereeniging
„De Tuinstadwijk".
Mede in verband met het belangrijke feit, dat het over-
groote deel der gelden en goederen der Woningbouwvereeniging
„De Tuinstadwijk", gemeenschapsbezit is, stelt hij er buiten
gewoon hoogen prijs op, dat Burgemeester en Wethouders
zijn gestelde vragen zoodanig en nauwkeurig willen beant
woorden, dat het thans aan duidelijkheid niets te wenschen
overlaat, Waarbij hij tevens met den meesten aandrang
verzoekt de gevraagde rapporten voor de raadsleden ter
inzage te willen doen leggen, opdat de Baadsleden bij de
beantwoording van Burgemeester en Wethouders, met kennis
van zaken kunnen spreken en oordeelen.
Interpellalie-Schüllcr in zake beleid Woningbouwvereeniging
(Scliüller e.a.) de Tuinstadwijk.
Spreker heeft de aanvrage van deze interpellatie in zijn
fractie aan de orde gesteld, waar deze besproken is en waarna
de fractie besloten heeft, dat hij deze interpellatie zou aan
vragen en houden, juist omdat deze zaak thans geen zaak
is van „De Tuinstadwijk" alleen, maar een aangelegenheid
van groot publiek belang. Vooral in dezen tijd dient de
Overheid daar, waar de gang van zaken eens bij uitzondering
niet goed moclit gaan, en geld en goed van de gemeenschap
worden beheerd, onverwijld in te grijpen teneinde den goeden
naam, dien de Woningbouwverenigingen te dezer stede met
recht hebben, niet te schaden.
Met verwondering nam spreker kennis van de aanvrage
van de Woningbouwvereeniging „De Tuinstadwijk" om te
benoemen een Commissie van onderzoek. Hij veronderstelt,
dat de maatregelen, die van de zijde van het College ten
aanzien van deze Vereeniging waren genomen gemotiveerd
ter harer kennis waren gebracht, de feiten uit de rapporten
van den genoemden dienst leverden stof te over, die maat
regelen vanwege het College te rechtvaardigen.
Nu spreker echter heeft kennis genomen van het adres
van twee bestuurders, waarin deze te kennen geven dat hun
de feiten en motieven, die tot deze maatregelen leiden
onbekend zijn, en mededeeling doen dat zij nimmer kennis
kregen van de bij het College gerapporteerde handelingen,
wil het spreker voorkomen, indien deze mededeeling van
genoemde twee heeren juist is, dat hier door het College
onjuist is gehandeld, hetgeen alsnog dan ten spoedigste moet
worden hersteld en dan iedere commissie van onderzoek
volledig overbodig wordt, aangezien de gerapporteerde hande
lingen en nalatigheden voor zich zelf spreken en ambtelijk
zijn vastgesteld.
Bovendien zou dan iedere informatie van de zijde van
„De Tuinstadwijk" overbodig zijn geweest.
Spreker meent de gestelde vragen hiermede voldoende
te hebben toegelicht en zal het hierbij voorloopig laten,
met het vertrouwen uit te spreken, dat Burgemeester en
Wethouders ook zullen inzien, dat deze aangelegenheid er
een is van groot publiek belang, en ook als zoodanig zullen
behandelen en beantwoorden.
De Voorzitter zegt, dat het College in een volgende Baads-
vergadering op de interpellatie van den heer Schüller zal
antwoorden.
Spreker stelt hierna aan de orde het bepalen van de wijze
van behandeling van het adres van neringdoenden aan de
Steenstraat en omgeving om het parkeerterrein aan de
Steenstraat voor vrije parkeering open te stellen c.q. om het
parkeeren in alle straten in de omgeving van dat parkeer
terrein te verbieden.
De heer Coster vraagt spoed te betrachten met het uit
brengen van het praeadvies.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van den Voorzitter besloten, het verzoek te stellen
in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies.
De Voorzitter vraagt of thans een der leden nog iets in
het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen.
Mevrouw de Cler vraagt wanneer zij kan verwachten het
praeadvies op haar bij de begrooting ingediend voorstel tot
instelling van een gemeentelijke commissie voor onvolwaardige
arbeidskrachten.
De Voorzitter antwoordt, dat het College geen toezegging
in dezen kan doen. Het College zal deze zaak met den noodigen
spoed behandelen.
De heer Hessing zegt, dat hij hedenmiddag 20 minuten lang
is opgebeld voordat hem medegedeeld werd, dat hij aan de
telefoon moest komen. Het is toch gewenscht, dat Baads
leden in een stad als Leiden niet zoo geïsoleerd zijn tijdens
de Baadsvergaderingen. Spreker verzoekt maatregelen te
nemen om aan dit euvel een einde te maken, b.v. door het
aanbrengen van een optische seininrichting, waardoor de
orde in de vergadering niet wordt verstoord.
De Voorzitter zegt, dat het College het verzoek van den heer
Hessing zal overwegen.
Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter
de vergadering.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GBOEN ZOON.