MAAKDAG 22 JUNI 1936.
193
Interpellatic-Goslinga i.z. verbouwing Slachthuis.
(Lombert c.a.)
De feiten hebben spreker gesterkt in de meening, dat men
in dezen moeilijk kan spreken van een ernstig voorbereid plan.
Eeeds zeer spoedig nadat men met den bouw van het
varkensslachthuis is aangevangen, blijkt het noodig te zijn
de raming met niet minder dan 25.000.(een vierde ge
deelte) te overschrijden.
Ook de verklaring, dat de bestaande electrische verlichting
in het oude koel- en voorkoelhuis door de arbeidsinspectie
geheel is afgekeurd en voor de vervanging daarvan een bedrag
van niet minder dan 12.000.moet worden uitgetrokken,
doet zeer eigenaardig aan.
Zou bij een goed voorbereid plan de noodzakelijkheid van
een dergelijke algeheele vernieuwing niet zijn gebleken?
Voor de nog uit te voeren werken wordt de overschrijding
van de oorspronkelijke raming van 200.000.op 69.000.
begroot; daarvan wordt in de stukken echter slechts een
verhooging van in totaal 30.500.gemotiveerd: 13.000.
voor de koeltechnische installatie, 12.000.voor de elec
trische installatie en 5.000.voor de rioleering. Over de
verdere overschrijding der raming, n.l. met 38.500.wordt
in het Ingekomen Stuk slechts in zeer algemeene termen
gesproken, n.l. aldus: door de later aan het ontwerp gegeven
uitbreiding.
Waarom kon verder eerst op 27 April 1936 het rapport
van den Directeur van Gemeentewerken worden uitgebracht
en waarom kon eerst toen blijken, hoe groot de overschrijding
van de raming zou zijn? Men had toch de beschikking over
een plan van 400.000.en over een vereenvoudigd plan
van 300.000.terwijl bovendien reeds in het begin van
1934 kon worden vastgesteld, dat over een onderdeel van het
werk de raming met 25.000.zou moeten worden over
schreden. Vanaf het begin van 1934 is dus gewacht met het
instellen van een nauwkeurig onderzoek, terwijl voor de be
ëindiging van dat onderzoek nog een vol jaar moest ver-
loopen. Het is spreker vooralsnog niet duidelijk waarom dit
alles zoo lang heeft moeten duren. In hoofdzaak moge deze
aangelegenheid het Slachthuis zelf betreffen, ook ten aanzien
van het algemeen gemeentebeleid is ze van groot belang.
Het is niet voor het eerst, dat bij een belangrijk werk de
begrooting zeer aanzienlijk is overschreden en de Eaad voor
een fait accompli wordt gesteld, en achteraf de gevraagde
gelden moet toestaan. Spreker noemt als voorbeelden den
bouw van de H.B.S. aan de Hooge Eijndijk, het politie
bureau, de verbouwing van de meisjes-H.B.S. en de ver
betering van de Lage Eijndijk. Wanneer ter verdediging van
dergelijke overschrijdingen als argumenten worden aangevoerd,
zooals nu op bl. 53 van het Ingekomen Stuk, dat het aldus
tot stand gekomen plan slechts een schetsplan en de raming
van kosten een zeer globale was, dan zal de burgerij zich
met angst en beven gaan afvragen, welke kapitalen gemoeid
zullen zijn met den bouw van het nieuwe stadhuis; indien
althans ook daarbij op een dergelijke schetsmatige wijze en
met gebruikmaking van zulke globale ramingen zal te werk
worden gegaan. Eaad zoowel als burgerij moeten de over
tuiging kunnen hebben, dat bij het opmaken van plannen
door gemeente-diensten en -bedrijven serieus wordt gewerkt
en op zeer voorzichtige wijze wordt beschikt over de gemeente-
financiën, dus over de belastinggelden, door de burgerij vaak
met zooveel moeite opgebracht. Voorstellen als dit lijken
spreker niet bijster geschikt om deze overtuiging bij de
burgerij ingang te doen vinden.
De heer Goslinga zegt, dat deze zaak een onverkwikkelijke
geschiedenis is geworden. Aangezien spreker aan de voor
bereiding van deze aangelegenheid een zeer groot aandeel
heeft gehad, en de door het College ter visie gelegde stukken
geen anderen indruk kunnen wekken dan dat het foute ver
loop van deze zaak alleen de schuld is van den Wethouder,
onder wien het Slachthuis toen ressorteerde, dus van spreker,
aangezien ook het Ingekomen Stuk dit niet met zoovele
woorden zegt, maar toch een weerslag is op de in de lees
kamer neergelegde stukken, zal het niet verwonderen dat
spreker het door hem als Wethouder gevoerde beleid alsnog
wil verdedigen.
Spreker heeft reeds geruimen tijd naar die gelegenheid
uitgezien, want men beweert, dat het beleid daar te wenschen
overgelaten heeft en het spreker's schuld is.
De heer Splinter vraagt, wie het zegt. Spreker hoort het
nu voor het eerst.
De heer Goslinga zegt, dat het wordt beweerd door den
Directeur van Gemeentewerken in de stukken, die voor de
Eaadsleden ter visie hebben gelegen; anderen praten het
dien Directeur na.
Uit de brieven van 27 November 1934, 8 Maart 1935 en
27 April 1936 kan men niets anders lezen dan: Van meet
Interpcllatie-Goslinga i.z. verbouwing Slachthuis.
(Goslinga e.a.)
af aan is zonder meer een ton minder beschikbaar gesteld;
dat was een slag in de lucht en daarom is het geen wonder,
dat men nu voor een tekort geplaatst is."
Aangezien spreker de auctor intellectualis van de beroemde
bezuiniging van 100.000.is, wenscht hij daarover iets te
zeggen.
In 1931 volgde spreker den heer Eeimeringer als Wet
houder op; de heer Eeimeringer was toen 8 jaar Wethouder
geweest.
In het Verslag van het Openbaar Slachthuis over 1931
leest men:
„Op den zeer gebrekkigen toestand in diverse bedrijfs-
lokaliteiten als gevolg van onvoldoende ruimte, verouderde
outillage, verzakking der vloeren enz. werd reeds vroeger
zoo dikwijls gewezen, dat het geen zin heeft hierover op
nieuw uit te weiden. Volstaan moet worden met de verwach
ting uit te spreken, dat de daartoe strekkende plannen tot
verbetering in 1932 definitief hun beslag zullen krijgen."
Op 20 Juli 1931 heeft de Commissie van Beheer over het
Openbaar Slachthuis, waarvan de heer Eeimeringer voor
zitter was, aan Gemeentewerken opgedragen een plan tot
verbetering van het Slachthuis in te dienen. Spreker ver
meldt dit ter eere van zijn geachten voorganger en de Com
missie van Beheer, waarvan de heeren Bergers en van der
Eeijden toen deel uitmaakten.
Op 27 October 1931 kwamen 7 schetsteekeningen van den
Directeur van Gemeentewerken in, die in handen van den
Directeur van het Openbaar Slachthuis werden gesteld, ten
einde hem in de gelegenheid te stellen ze met zijn adviseur,
den chef-machinist, te bestudeeren.
De verbetering van het Slachthuis was een omvangrijk
object, doordat verschillende gebouwen moesten worden ver
nieuwd, een geheel nieuw gebouw moest worden geplaatst,
verschillende verbeteringen in de bestaande outillage moesten
worden aangebracht en een vriesruimte er bij moest komen.
Het was een mengsel van bouwkundige, slachttechnische en
koeltechnische vraagstukken.
Yoor de bouwkundige vraagstukken had men de mede
werking van wijlen den heer de Haan, teekenaar, en omtrent
de slachttechnische en koeltechnische ontving men de ad
viezen van ir. J. H. Koopman, die tot het verstrekken daarvan
door de Commissie van Beheer was aangewezen. In den loop
van 1933 kwamen de plannen, door Gemeentewerken en
ir. Koopman in onderling overleg gemaakt, ter tafel in de
Commissie voor het Slachthuis; de voorloopige raming voor
dit geheele object was 4 ton. Yan een zoo groot bedrag is
de commissie geschrokken. Aan elk vraagstuk van dezen aard
zit een technische, maar ook een financieele kant en nu is
de taak speciaal van het College en allereerst van den be
trokken Wethouder om de technische eischen en de finan
cieele mogelijkheden met elkaar in harmonie te brengen. De
financier in het College kan niet het standpunt innemen: het
mag per se niet meer kosten dan zooveel, want dan is het
mogelijk, dat het vraagstuk technisch absoluut onvoldoende
opgelost wordtde adviseerende technische ambtenaar echter
kan ook niet op het standpunt gaan staan: men moet mij
alles geven wat ik vraag, want men mag ook den financieelen
kant van de zaak niet verwaarloozen. De Commissie heeft
zich op sprekers voorstel op dit standpunt geplaatst: in het
vernieuwingsfonds is ongeveer 240.000.het Slachthuis
heeft nog 25.000.van de gemeente te leen als bedrijfs
kapitaal; dat geld heeft het op het oogenblik als zoodanig
niet noodig; dat is samen 265.000.als men voor dit plan
300.000.besteedt, hebben wij nog 35.000.nieuw
kapitaal noodig, waarvan nog afgaat wat wij tusschen aan
neming en uitvoering van het plan inmiddels nog aan het
Vernieuwingsfonds kunnen toevoegen. Indien de kosten van
deze uitbreiding en vernieuwing de 300.000.niet te boven
gingen, zouden aan het Slachthuis geen nieuwe kapitaallasten
behoeven te worden opgelegd. Dit was financieel zeer goed
verdedigbaar, al was het misschien niet in overeenstemming
met de technische eischen.
De Commissie heeft dit aanvaard. Het is niet speciaal het
standpunt van spreker geweest, maar de Commissie, waarvan
de heeren van Stralen en Bergers lid waren, heeft er toe
besloten, nadat spreker de zaak had besproken. In den heer
Bergers, die begreep, dat verhooging van de financieele lasten
een verlaging van de tarieven minder gemakkelijk maakte,
had spreker daarbij een krachtigen steun. De Directeur van
het Openbaar Slachthuis heeft daarop den Directeur van
Gemeentewerken medegedeeld, dat naar het oordeel der
Commissie de plannen te duur waren en daarvoor niet meer
dan 300.000.beschikbaar zou gesteld kunnen worden.
De Directeur van het Openbaar Slachthuis heeft op 27 Juli
1933 aan de Commissie voorgesteld, den Eaad een crediet
van 300.000.te vragen voor de verbouwing en ver-