192 MAANDAG 22 JUNI 1936. Subsidie en garantie Vee- en Zuivcltentoonstclling. (Wilmer e.a.) De heer Wilmer betreurt het, dat het College zoo spoedig het voorstel-Romijn overgenomen heeft; spreker ziet daar voor geen enkele reden. De directeur kan zijn taak ook vol voeren als bestuurslid; ook dan heeft hij als directeur voor de gemeentebelangen te waken. Als bestuurslid kan hij boven dien meer directen invloed uitoefenen, daoi wanneer hij slechts adviseerende stem heeft. De heer van Eek acht het voorstel-Romijn ook geen ver betering. De positie van den Directeur van den Markt- en Havendienst is veel sterker, wanneer hij deel uitmaakt van het bestuur dan waanneer hij aan het bestuur toegevoegd wordt om de belangen van de gemeente te verdedigen. De heer Bergers zegt, dat de Directeur in het belang van de gemeente meer invloed kan uitoefenen wanneer hij mede kan stemmen als bestuurslid. De heer Verweij had geen bezwaar tegen overneming van het voorstel-Romijn, omdat de heer Romijn en spreker blijkbaar niet zoover van elkaar afstaan: inderdaad is de positie van den heer Mennes geen andere dan die van een adviseerend bestuurslid, daar hij krachtens de inmiddels vastgestelde statuten der vereeniging toch over bepaalde aangelegenheden niet mag medestemmen. De heer Mennes zit in dat bestuur alleen, als toegevoegd door de gemeente; hij is geen lid van die vereeniging in zijn qualiteit en mag niet door stemmen deelnemen aan beslissingen. Volgens de statuten mag hij niet mede stemmen als bestuurslid. De heer (le Reedc zegt, dat men niet ver komt met de redeneering van den heer Wilbrink, dat men ten aanzien van de toekenning van een subsidie aan deze vereeniging de vrije hand behoudt. Hoe wil de gemeente het volgend jaar, als de vereeniging opnieuw een tentoonstelling wenscht te organiseeren, geen risico op zich nemen, als de ten toonstelling van het jaar 1936 een overschot oplevert Spreker zou misschien gezwegen hebben over het feit, dat de Wethouder met geen enkel woord is ingegaan tegen de bezwaren, welke geuit zijn tegen de door het College voorgestelde methode van financiering, ware het niet, dat de Wethouder op een buitengewoon oppervlakkige en eigen aardige manier had gesproken over de begrooting van het tentoonstellingsbestuur. De begrooting moet wat de uit gaven betreft een bindend karakter hebben. Wanneer het bestuur gaat doen, alsof er geen begrooting is, geeft het blijk, zijn conclusie te kunnen trekken uit de wijze, waarop de Wethouder in deze Raadsvergadering over de begrooting heeft gesproken. Door oppervlakkig te spreken over de uit gaven, maakt men de inkomsten illusoir. Wat heeft men ten slotte aan een begrooting, waarvan men geen notitie behoeft te nemen en die achteraf zal blijken in het geheel niets te beteekenen te hebben Deze manier van spreken geeft opnieuw een argument om in geen geval verder te gaan dan het dekken van het tekort van deze tentoonstelling. Bovendien, wat heeft het tentoonstellingsbestuur aan een kleine reserve1? Het moet het volgend jaar toch weer bij de gemeente komen. Voordat men een fonds heeft gevormd, waardoor men in staat is tentoonstellingen zonder hulp van de gemeente te organi seeren, zullen vele jaren voorbijgaan en daarom kan de Raad zich niet vastleggen op het voorgestelde besluit, dat hem elk jaar opnieuw voor een dergelijke uitgave zal plaatsen. De heer Verweij haast zich te verklaren, dat het in geen enkel opzicht zijn bedoeling is geweest te zeggen, dat de begrooting niet au serieux genomen moet worden. Bij het organiseeren van een tentoonstelling is men, gelijk men in het jaar 1935 heeft ondervonden, van zooveel factoren af hankelijk, dat men aan de begrooting niet dezelfde eischen kan stellen, welke men anders bij het samenstellen van een begrooting kan stellen. Men kan gevoeglijk aan inleggelden ramen een bedrag van 1.000.terwijl het later even goed 2.000.als 500.kan blijken te zijn. Spreker is het echter met den heer de Reede volkomen eens, dat men zich ten aanzien van de uitgaven zooveel mogelijk aan de begrooting zal moeten houden. Men mag echter de uitgaven niet noodeloos opvoeren; in dit opzicht is spreker het volkomen met den heer de Reede eens. Inzake de reserveering staat spreker vierkant tegenover den heer de Reede. Wanneer het de gemeente ernst is met de bedoeling van deze vereeniging, die zich voorstelt, niet alleen in 1936, maar ook in de toekomst op deze wijze de belangen van de gemeente te behartigen, dan moet de ge meente haar de vervulling van die taak ook zoo gemakkelijk mogelijk maken en dat kan niet anders dan door haar den eersten tijd te paard te helpen. Dit voorstel houdt niet in, Subsidie en garantie Vee- en Zuivcltentoonstellinge.a. (Verweij e.a dat de gemeente in de toekomst ongelimiteerd zal subsi dieeren; dat komt altijd weer in den Raad terug. Juist omdat spreker echter hoopt, dat dit niet noodig zal blijken, ook in de toekomst niet, moet men de vereeniging in de gelegenheid stellen wat te reserveeren, teneinde die belangen zoo goed mogelijk te behartigen. Dit is dus principieel iets anders dan als gemeente de reserves aantasten en aan particulieren gelegenheid geven reserves te kweeken; dit geschiedt hier met de uitgesproken bedoeling de gemeente te ontlasten van het jaarlijksch subsidie. Geeft de gemeente het in den vorm van een garantie, dan heeft men te verwachten, dat door dit bestuur elk jaar opnieuw een beroep op den Raad zal worden gedaan. De gelegenheid om daarmee te breken wil spreker niet wegnemen door deze bijdrage te verstrekken in den vorm als door den heer de Reede gedacht. Het amendement van den heer de Reede wordt verworpen met 29 tegen 5 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Wilmer, Hessing, tTepe, van Stralen, Verweij, Wilbrink, van Weizen, Vos, mevrouw de Cler, de heeren Groeneveld, Bergers, Jongeleen, van der Reijden, Manders, van Eek, van der Voort, Romijn, Snel, van Rosmalen, Coster, Schriller, Tobé, van der Kwaak, mevrouw Braggaar, de heeren Carton, Kuipers, Vallentgoed, Schoneveld en Splinter. Vóór stemmen: de heeren Goslinga, Beekenkamp, Lombert, de Reede en Eikerbout. De motie van den heer Romijn wordt verworpen met 28 tegen 6 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Beekenkamp, Wilmer, Hessing, Tepe, Verweij, Wilbrink, van Weizen, Vos, mevrouw de Cler, de heeren Groeneveld, Bergers, Jongeleen, Manders, van Eek, van der Voort, Snel, van Rosmalen, Coster, Schüller, Tobé, van der Kwaak, mevrouw Braggaar, de heeren Carton, Kuipers, Eikerbout, Vallentgoed, Schoneveld en Splinter. Vóór stemmen: de heeren Goslinga, van Stralen, Lombert, de Reede, van der Reijden en Romijn. Wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming overeen komstig het voorstel vaii Burgemeestèr en Wethouders besloten. De Voorzitter stelt thans tegelijkertijd aan de orde de agendapunten XIX. Voorstel om, ten behoeve van de verbouwing en uit breiding van het Openbaar Slachthuis, alsnog een bedrag van f 100.000.aan het bedrijf als kapitaal te verstrekken door vaststelling van de desbetreffende begrootings- regelingen. (105) XX. Interpellatie van den heer Goslinga inzake de ver bouwing van het Openbaar Slachthuis. De heer Lombert kan zich voorstellen, dat de Raad, al vorens aan dit voorstel zijn goedkeuring te hechten, het recht heeft nader te worden ingelicht over veel, dat in dit voorstel nog duister en onverklaarbaar moet worden genoemd. Indien men Ingekomen Stukken no. 105 leest, vraagt men zich af, of het goedkoopere plan op een behoorlijke basis was opgebouwd of dat slechts op zeer losse gronden de suggestie is gewekt, dat het plan van 400.000.te royaal zou zijn opgezet, zoodat hierop gemakkelijk kon worden bezuinigd. Men is geneigd het laatste als juist aan te nemen, indien men weet, dat de raming van den Directeur van Gemeente werken met goedkeuring van den Directeur van het Slacht huis 287.000.bedroeg en op 300.000.werd afgerond, terwijl zij als hun oordeel hebben te kennen gegeven, dat bij uitvoering van het eenvoudiger plan geen vitale belangen van het Slachthuis zouden worden geschaad. Hiermede moet echter wel op zeer flagrante wijze in strijd worden genoemd de verklaring, waarmede het College in Inge komen Stukken no. 105 tracht de overschrijding van het crediet te motiveeren. Wanneer het juist is, dat „het aldus tot stand gekomen plan slechts een schetsplan was, en de raming van kosten een zeer globale", vraagt spreker zich a«f, welke waarde te hechten was aan de verklaring van beide directeuren omtrent het niet-aantasten van de vitale be langen, alsmede aan dergelijke globale berekeningen, ge baseerd op dusdanige schetsplannen, op grond waarvan des niettemin een beslissing van den Raad wordt gevraagd en belangrijke sommen worden gevoteerd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 8