MAANDAG 22 JUNI 1936. 191
Subsidie en garantie Vee- en Zuiveltentoonstelling.
(Wilbrink e.a.)
een gunstig jaar, gelden voor het volgend jaar kan over
houden, kan zij direct plannen maken en is zij niet direct
afhankelijk van een beslissing van den Eaad, ten aanzien
van de subsidieering hiervan. Hier bestaat voor de gemeente
de mogelijkheid, om uiteindelijk zonder subsidie of slechts
met een zeer kleine garantie van de gemeente deze tentoon
stellingen te organiseeren, omdat er achter staat een ver-
eeniging, die organisatorisch sterk staat, omdat zij steunt op
ervaringen van vroegere tentoonstellingen en verder op een
eigen kapitaal. Dit geeft voor de gemeente veel beter perspec
tieven dan wanneer men een vereeniging van jaar tot jaar
steunt, waardoor deze ook slechts in staat is van jaar tot jaar
haar programma op te maken, omdat zij afhankelijk is van
de vraag, of de overheidsorganen bereid zijn mede te werken.
Waar uiteindelijk ook de heer de Eeede genegen is voor
1936 3.000.beschikbaar te stellen, acht spreker het juister
het initiatief nog meer te inspireeren en de in de vereeniging
zelf leiding gevende krachten tot nog krachtdadiger mede
werking te brengen, door de vereeniging ineens op een goede
plaats te brengen, zoodat zij na de tentoonstelling in 1936
zal blijken levensvatbaarheid te bezitten. Bovendien is de
vereeniging van plan nog meer te doen, waaraan geen risico
verbonden is, b.v. een concours-hippique, waardoor de in
komsten van de vereeniging zouden kunnen worden opge
voerd. Om al deze redenen is spreker voor het verleenen
van een subsidie, niet alleen van een garantie, en moet hij
zich verzetten tegen het voorstel-de Eeede.
De heer Bergers juicht het toe, dat een vereeniging is
opgericht, die niet alleen haar eigen belang, maar vooral ook
dat van de gemeente wil dienen.
Een markt heeft groote beteekenis voor een stad en bij
het denkbeeld om een tentoonstelling te organiseeren, mag
men zich niet laten afschrikken door de tegenvallers, die men
in 1935 ten gevolge van bijzondere omstandigheden heeft
gehad.
Spreker kan zich meer met het voorstel van het College
dan met de gedachte van den heer de Eeede vereenigen.
Het is gewenscht, dat de gemeente de vereeniging zooveel
mogebjk steunt, opdat deze in staat gesteld wordt een reserve
fonds te vormen, dat haar in staat zal stellen in de toekomst
zelfstandig tentoonstellingen te organiseeren.
De .vereeniging heeft natuurlijk een begrooting moeten
maken en deze maakt het ook mogebjk zich van het een en
ander een denkbeeld te vormen, maar veel waarde kan men
aan de cijfers niet hechten, aangezien zij door de omstandig
heden belangrijk gewijzigd kunnen worden. Het zou van
geen goed inzicht getuigen, wanneer de vereeniging tegenover
het subsidie van 3.000.niet een reeks van uitgaven stelde,
want dan zou men kunnen zeggen, dat uit de begrooting
blijkt, dat zij het subsidie niet noodig heeft.
De heer Vallentgoed sluit zich geheel aan bij het betoog
van den heer Wilbrink en is het eens met de opmerking,
door de vereeniging in haar adres aan den Eaad gemaakt,
dat het opnemen van den Directeur van den Markt- en
Havendienst in het Dagebjksch Bestuur der vereeniging
„een waarborg moet zijn voor correct en zuinig beheer".
De heer Verweij zegt, dat men in tal van gemeenten (o. a.
's-Hertogenbosch, Utrecht en Gouda) groote activiteit ont
wikkelt bij de pogingen om de ontwikkeling van het markt
wezen te bevorderen door het jaarlijks houden van tentoon
stellingen. Bij alle verschil van meening is in deze discussie
gebleken, dat de Eaad zich vereenigt met het doel, waar
voor het subsidie gevraagd wordt en met het College van
oordeel is, dat men in Leiden het voorbeeld van de andere
gemeenten moet volgen.
Men ziet de zaak verkeerd, indien men meent, dat de
positie van den Directeur van den Markt- en Havendienst
in het dagebjksch bestuur der vereenigmg te eng verbonden
is met eventueele financieele consequenties voor de gemeente.
De tentoonstellingscommissie acht het van groot practisch
belang den Directeur van den Markt- en Havendienst in
haar midden te hebben, waar voor de tentoonstebing gebruik
moet worden gemaakt van terreinen, alle toevertrouwd aan
de zorg van dien dienst. Spreker ontkent ten sterkste, dat
de heer Mennes daardoor te eng verbonden zou zijn aan die
commissie, in dien zin dat dit financieele gevolgen voor
de gemeente zou meebrengen. Er zitten absoluut geen
financieele consequenties voor de gemeente aan vast dan
waartoe de Eaad uiteindelijk zal hebben te besluiten. Alle
financieele consequenties, uit het organiseeren van die tentoon
stelling voortvloeiende, moeten door den Eaad worden goed
gekeurd; de heer Mennes is absoluut niet bevoegd, daarin
zelfstandig op te treden. Spreker acht het een zeer groot
Subsidie en garantie Vee- en Zuiveltentoonstelling.
(Verweij e.a.)
voordeel, dat van de zijde van de gemeente op de besteding
van het geld toegezien wordt, dat het hoofd van den be
trokken dienst min of meer als een dwarskijker aanwezig
is om te zorgen, dat niet te royaal wordt omgesprongen met
de gelden, waarvan een zeer belangrijk deel door de gemeente
moet worden gevoteerd.
De bedoeling van dit subsidie is juist mettertijd van de
verleening van subsidies af te komen. In Utrecht heeft men
ook in het begin de tentoonstellingscommissie financieel
te paard geholpen; onmiddellijk daarna is gebleken dat
Utrecht voortaan aan het organiseeren van die tentoon
stelling niet meer heeft te betalen dan een donatie.van 50.
Men hoopt het in Leiden ook zoover te brengen, dat men
jaarlijks een tentoonstelling organiseert zonder aanspraak te
maken op een uitkeering uit de gemeentekas. Daarom wil
men nu door dit subsidie een garantie vormen; hoe meer
men van dit subsidie overhoudt, en hoe beter de baten uit
de tentoonstelling zullen vloeien, hoe grooter het batig saldo
zal zijn, waardoor het in de toekomst mogebjk zal worden,
van dat subsidie af te komen. Door dit subsidie van 2.500.
helpt men de tentoonstellingscommissie te paard.
Het ligt in het voornemen van de tentoonstellingscommissie
ook de kosten van het in orde maken van het terrein geheel
voor haar rekening te nemen; de gemeente zal daarvoor
geen gelden hebben te voteeren; misschien zal het personeel
even moeten helpen, maar bepaalde uitgaven zullen dit jaar
uit dien hoofde niet ten laste van de gemeente komen.
De regenverzekering heeft de aandacht van de tentoon
stellingscommissie, die in haar laatstgehouden vergadering
het punt „assuranties" bij afwezigheid van haar deskundig
lid, den penningmeester, niet heeft afgehandeld, maar zich
er van bewust is, dat men zich bij het organiseeren van een
tentoonstelling tegen verschillende risico's kan verzekeren.
Spreker is het niet eens met den heer Lombert, dat bij
deze zaak van eenige royaliteit sprake is. De vermindering
van andere subsidies gaat min of meer buiten deze zaak om.
Men stelt bij aanneming van het voorstel van het College een
zeker bedrag ter beschikking van de vereeniging in de hoop,
dat de gemeente in de toekomst geen subsidie meer behoeft te
verleenen en dient daarmede het gemeentebelang.
Het spreekt van zelf, dat omtrent de cijfers van de be
grooting, die zooveel mogebjk gebaseerd is op de gegevens
van de in 1935 gehouden tentoonstelling, niets vaststaat.
De begrootmg is zoo sober mogebjk gehouden. Hopebjk zal de
tentoonstelling, welke op 17 September 1936 zal worden
geopend, de begrooting geheel op losse schroeven stellen,
in dien zin, dat het batig saldo zóó groot zal zijn, dat de
gemeente in de toekomst geen subsidie meer behoeft te
verleenen.
Het ligt in de bedoeling van het bestuur der vereeniging
rechtspersoonlijkheid aan te vragen.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie
van den heer Eomijn, luidende:
„De Eaad spreekt de wenschebjkheid uit dat de Directeur
van den Markt- en Havendienst ambtshalve slechts als
bestuurslid met adviseerende stem in de tentoonstellings-
vereeniging wordt opgenomen."
De heer Romijn heeft den indruk, dat de opvatting, welke
de Wethouder heeft van de positie van den Directeur van den
Markt- en Havendienst, niet veel afwijkt van de opvatting,
die spreker zelf daarvan heeft. Het klinkt onvriendelijk,
wanneer de Wethouder zegt, dat de Directeur in de ver
eeniging de taak van dwarskijker heeft. De Wethouder zal
dan ook niet de stelling onderschrijven, dat de Directeur
daar in de eerste plaats moet dwarskijken.
In de eerste plaats is echter de taak van den Directeur
van den Markt- en Havendienst inderdaad om te stimuleeren
en de energie van de vereeniging in goede banen te leiden,
waarbij hij echter moet rekening houden met de belangen
van de gemeente; bij disharmonie of botsing tusschen de
belangen van de gemeente en die van de vereeniging moet hij
de belangen van de gemeente laten voorgaan. Dit is het best
te verwezenlijken door aanneming van spreker's voorstel,
volgens hetwelk de Directeur van den Markt- en Havendienst
als adviseerend lid in dat bestuur zitting heeft, zoodat hij
niet een eigenlijk onderdeel van het bestuur uitmaakt, maar
slechts adviseerende stem heeft. De beshssingen worden dan
voor rekening van het bestuur zelf gelaten. Hij zit dan ambts
halve, als Directeur van den Markt- en Havendienst, in dat
bestuur, zoodat ook zijn opvolger als zoodanig daarin zitting
krijgt.
De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders het
denkbeeld van den heer Eomijn wel willen overnemen.