188 MAANDAG 22 JUNI 1936. Aanstelling in vasten dienst van A. M. W. Pitlo, als (van Eek e.a.) opzichter Reinigingsdienst. gegeven de juiste verhouding tusschen den Raad en het College te kennen. De heer Coster zegt, dat de minderheid van den Raad zich moet neerleggen bij het besluit, dat de meerderheid van den Raad heeft genomen. De Raad heeft eenmaal beslist, dat het aantal opzichters bij den Gemeentelijken Reinigings- en Ontsmettingsdienst niet zal worden verminderd. Dat besluit houdt in, dat de betrokken ambtenaar op grond van de regeling van den rechtstoestand van de ambtenaren thans in vasten dienst behoort te worden aangesteld. De heer Beekenkamp wenscht thans, evenals in de ver gadering van de Commissie van Fabricage, op te komen tegen de beschouwingen van den heer Romijn en deelt volkomen het standpunt, dat door den heer Yan Eek ten deze wordt ingenomen. Men heeft zich neer te leggen bij het besluit van den Raad, die het hoogste gezag is. Alea jacta est. Uit de stukken is spreker niets bekend omtrent het bestaan van een meerderheid en een minderheid in het College. Een tweede échec zou voor het gezag van het College veel ernstiger en bedenkelijker zijn geweest dan het volgen van den thans •ingeslagen weg, die voor het College de eenig mogelijke, maar ook de eenig juiste en eenig veilige is. Indien het College een ander standpunt had ingenomen, zou het resultaat het zelfde zijn geweest als men in Januari heeft bereikt. Niet het College, maar juist de heer Romijn wekt door zijn redevoering een verkeerden indruk naar buiten, want had deze gezwegen en zich bij de zaak neergelegd, dan zou waarschijnlijk, bij wijze van spreken, niemand meer in de gemeente over deze zaak gesproken hebben, terwijl het nu een cause célèbre kan worden en men misschien zal gaan spreken van ,,het geval-Pitlo". Spreker doet voor den heer Romijn niet onder in waar deering voor de energie en het beleid van den Directeur van den Reinigingsdienst, maar de Raad moet niet uit den weg gaan voor de mogelijkheid, dat deze Directeur zich gekrenkt of gepasseerd gevoelt (hetgeen spreker in dit geval overigens van hem volkomen kan begrijpen), en op de een of andere manier trachten een eenmaal genomen besluit ongedaan te maken. Spreker zal zich derhalve niet tegen het voorstel van het College verklaren, hoewel hij den gang van zaken betreurt. De heer Splinter zegt, dat in dit geval niet van een wankel bestuursbeleid kan worden gesproken. In verband met de uitspraak van den Raad, dat de functie van derden opzichter gehandhaafd moet worden, kan het College niet anders doen dan het Raadsbesluit royaal uitvoeren en den Raad voorstellen den betrokken ambtenaar een vaste aan stelling te geven, nu het oogenblik daarvoor gekomen is. Dat het College daarmee de hoofdambtenaren en bedrijfs directeuren zou krenken, wil er bij spreker niet in. Dit voorstel is niet alleen van het College uitgegaan, maar de Directeur heeft zelf voorgesteld om, nu de Raad eenmaal besloten heeft deze functie niet op te heffen, thans dezen ambtenaar vast aan te stellen. Dit getuigt niet van een mindere waardeering van de bedrijfsdirecteurende Directeur zelf zal zich trouwens hierdoor niet gekrenkt gevoelen. De Voorzitter zegt, dat de houding van de meerderheid van het College natuurlijk niet beteekent, dat het een van zijn argumenten vóór zijn vroeger voorstel tot opheffing van deze functie heeft willen prijsgeven; daarvoor was die verdediging veel te scherp en veel te zuiver gesteld. Het bevreemdt spreker echter ten zeerste, dat de heer Romijn deze gelegenheid aangrijpt om totaal nutteloos deze zaak weer ter sprake te brengen; daarmee wordt geen enkel belang gediend. In de meening van de meerderheid van het College is niets veranderd; anders ware er reden geweest dat te vermelden. Dit voorstel van het College is een logische voortzetting van de behandeling van deze zaak bij de be grooting. De heer Romijn zegt, dat door de verdediging van het College de zaak voor hem nog ongelukkiger is geworden, vooral met het oog op de houding tegenover de bedrijfs directeuren. De indruk wordt gevestigd, alsof de Directeur hiermee ook geheel is meegegaan en alsof bij hem hetzelfde wankelmoedige kan geconstateerd worden als men hier op het oogenblik bij het College kan aantoonen. Zoo is het niet. Nadat het bezuinigingsvoorstel van den Directeur verworpen was, is het College den anderen kant uitgegaan en doet het voorkomen, alsof de Directeur nu zijn eigen bezuinigings voorstel onjuist vindt. Wanneer nu deze bedrijfsdirecteur den indruk heeft,,de Raad wenscht geen bezuiniging", dan zal hij Aanstelling in vasten dienst van A. M. W. Pitlo, als (Romijn e.a opzichter Reinigingsdienst; e a. zeggen: ,,ik kan mijn dienst beter doen met 3 opzichters dan met 2"; dat kan spreker begrijpen, maar dan moet men niet zeggen, dat hij er mee accoord gaat. Een herhaling van de vroegere discussie is niet noodig, maar het College had daarop de aandacht van den Raad dienen te vestigen en dan had de Raad zelfstandig kunnen beslissen. Dan had het College ook zelf kunnen overwegen inhoeverre er reden zou zijn geweest ten aanzien van een dergelijk besluit de interventie van hoogere autoriteiten in te roepen. Dit had het College ook hier kunnen doen, wanneer het het maar had gelaten voor rekening van den Raad; dat heeft het College niet gedaan en spreker ziet hierin een door hem betreurd prijsgeven van een streng doorgevoerd bezuinigingsbeleid, het voor Leiden eenige noodige op dit oogenblik, met alle gevolgen daarvan. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. (De heer Romijn wenscht geacht te worden tegen te hebben gestemd.) V. Praeadvies op het verzoek van Mevrouw Dra. M. E. JonkerWesterveld om ontslag als leerares in wis-, natuur-, werktuigkunde en cosmographie aan de Iloogere Burger school voor Meisjes. (91) VI. Praeadvies op het verzoek van Mej. A. Kok om ontslag als onderwijzeres in de lichamelijke oefening bij het openbaar lager onderwijs. (92) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen Y en VI besloten. VII. Voorstel inzake het aangaan van kasgeldleeningen ge durende het 3e kwartaal 1936. (93) De Voorzitter doet op verzoek van den heer Verweij de deuren sluiten. Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering hervat. De heeren van der Reijden en Manders waren inmiddels ter vergadering gekomen. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. VIII. Voorstel tot aankoop van eenige strookjes voortuin aan het Noordeindsplein, in verband met de verbetering van de Haagbrug e.a. (94) IX. Voorstel tot overneming in eigendom bij de gemeente van eenige strookjes grond aan den Witte Singel, in verhand met de verbetering van dien singel, tusschen de Witte Rozen straat en de Koepoortsbrug. (95) X. Voorstel tot verkoop van het perceel Breestraat No. 114c, aan J. Stigter q.q. te Leiden. (96) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen VIII tot en met X besloten. XI. Praeadvies op het adres van de afd. l eiden van den Provincialen Rond van Geitenfokvcrecnigingen in Zuid- Holland, inzake het in het leven roepen van een verordening, betreffende de beteugeling van de wilde bokkenhouderij. (97) Op voorstel van den Voorzitter wordt dit agendapunt voorloopig aangehouden. XII. Praeadvies op het verzoek van de Leidsche Geiten- fokkersvereeniging om haar een subsidie v it de gemeentekas te verleenen. (98) XIII. Voorstel inzake vaststelling van de exploitatie-ver- goeding en vergoeding voor vakonderwijzers ex art. 101 van de L. O. wet, over het jaar 1933. (99) XIV. Voorstel tot vaststelling van de bijdrage in de kosten van het bijzonder vervolgonderwijs over het jaar 1933. (100) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen XII tot en met XIV besloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 4