206
MAANDAG 22 JUNI 1936.
Interpellatie-van der Voort i.z. loon arbeider plantsoendienst.
(Voorzitter e.a.)
maar dat zijn zaken, die door de Raadsleden er aan toe
gevoegd worden.
Dat de Raad in vijf weken niet vergaderd heeft, was niet
de wensch van het College, maar door bijzondere omstandig
heden was het onmogelijk den Raad in dien tijd bijeen te
roepen. Het is trouwens geen groote bijzonderheid, dat een
Raad in 5 weken niet bijeenkomt; de Gemeenteraad van
Amsterdam is wel eens in 2 maanden niet bijeen gekomen.
De heer van Eek ondersteunt het denkbeeld van den heer
Wilmer. In den goeden ouden tijd vergaderde de Raad om
de 3 weken; het is gewenscht dit weer te gaan doen, ook al
is er niet voor elke vergadering een groote agenda. Inter
pellaties behooren ook tot de agenda. Het is toch mogelijk
een opstopping van 5 interpellaties te vermijden. Dit maakt
toch een vreemden indruk. De schijn is tegen het College,
alsof dit eigenlijk zegt: wij willen maar liever wachten, tot
er zooveel is, dat wij weer moeten vergaderen. Laat de Raad
om de drie weken vergaderen; dan kan het werk regelmatig
plaats hebben. Nu is er ook geen gelegenheid meer om de
zaken af te doen.
De Voorzitter zegt, dat de heer van Eek zeer goed kan
weten, dat het slechts hoogst zelden voorkomt, dat de Raad
in vijf weken niet in vergadering bijeenkomt en er dus om
standigheden zijn geweest, waardoor het niet mogelijk was
den Raad eerder bijeen te roepen.
Het was mogelijk verschillende punten van deze agenda
in korteren tijd af te handelen dan geschied is. Verschillende
sprekers, die vervallen zijn in een herhaling van hetgeen
reeds gezegd was, hadden een kortere redevoering kunnen
houden. Men kan dan ook een verwijt als de heer van Eek
heeft geuit niet aan het adres van het College richten. Toen
het College de agenda voor deze vergadering bekeek, meende
het zelfs, dat voor de afwerking daarvan een middagzitting
voldoende zou zijn.
Spreker is bereid de vergadering thans te sluiten, maar-
verzoekt den Raad nog enkele punten af te doen, die af
gedaan moeten worden.
De heer van der Voort maakt bezwaar tegen het uitstellen
van zijn interpellatie. Vandaag of morgen is het werk, dat
de betrokken arbeider thans verricht, niet meer noodig en
wordt de man ontslagen, waardoor het houden van een
interpellatie geen nut meer kan hebben. Spreker stelt daarom
voor, in ieder geval deze interpellatie thans nog te behandelen.
Het voorstel van orde van den heer van der Voort wordt
verworpen met 21 tegen 11 stemmen.
Tegen stemmende heeren Goslinga, Beekenkamp, Wilmer,
Hessing, Splinter, van Stralen, Vos, mevrouw de Cler, de
heeren Lombert, Bergers, de Reede, Jongeleen, van Eek,
Snel, van Rosmalen, Coster, Tobé, van der Kwaak, mevrouw
Braggaar, de heeren Kuipers en Eikerbout.
Vóór stemmen: de heeren Tepe, Verweij, van Weizen,
Groeneveld, van der Reijden, van der Voort, Romijn, Schiiller,
Carton, Vallentgoed en Schoneveld.
(De heer Wilbrink had inmiddels de vergadering verlaten).
Punt 22, alsmede punt 11 en de aan de agenda toegevoegde
punten worden hierna aangehouden tot een volgende ver
gadering.
Hierna stelt de Voorzitter nog aan de orde de beslissing
omtrent de wijze van behandeling van het voorstel van den
heer Schiiller inzake het instellen van een woning-, persoons-
en gezinsonderzoek.
De Voorzitter stelt voor, dit voorstel te stellen in handen
van Burgemeester en Wethouders om praeadvies.
De heer Schiiller heeft er geen bezwaar tegen, dat zijn
voorstel om prae-advies gaat, maar verzoekt het College toe
te zeggen, dat het het praeadvies zal uitbrengen, voordat
Voorstel Schiiller tot instelling woningtelling enz.
(Schiiller e.a.)
het voorstel om den vereenigingsbouw stop te zetten bij den
Raad in behandeling komt.
De heer Splinter kan deze toezegging niet doen, omdat
het zijn bedoeling is, beide zaken tegelijk te behandelen.
De heer Schiiller verzoekt het College, in ieder geval het
voorstel tot stopzetting van den vereenigingsbouw niet te
behandelen vóór het praeadvies.
De heer Splinter zegt, dat beide tegelijk aan de orde komen.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van den Voorzitter besloten het adres te stellen in
handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies.
De Voorzitter vraagt, of thans een der leden nog iets in
het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen.
De heer Romijn vraagt, of de Raad nog in de gelegenheid
gesteld zal worden zijn oordeel uit te spreken over de in
grijpende verandering, die gebracht zal worden blijkens de
verklaring van den Wethouder in de werkwijze van de Com
missie voor Ontwikkeling en Ontspanning voor jeugdige
Werkloozen, alvorens die verandering plaats vindt?
De heer van Stralen ziet de noodzakelijkheid niet in deze
wijziging in de samenstelling en werkwijze van die commissie
nog in den Raad te brengen. Natuurlijk zal die quaestie,
wanneer daaraan meer uitgaven voor de gemeente verbonden
zijn, in den Raad besproken worden.
De heer Romijn zegt, dat de werkzaamheden van die
commissie zeer uitgebreid zullen worden; er zal een centrale
werkplaats opgericht worden. Daarom zou spreker gaarne
zien, dat die zaak eerst in den Raad kwam. In elk geval
zal toch een grooter crediet ter beschikking moeten wor
den gesteld.
De Voorzitter zegt, dat, zoodra er een verhoogd crediet
noodig mocht zijn, hierover een beslissing aan den Raad zal
worden gevraagd. De samenstelling van de commissie behoort
echter tot de bevoegdheid van het College.
De heer Jongeleen vraagt, of het College er van op de hoogte
is, dat in het perceel in de Lange Agnietenstraat, het ,,men-
schenpakhuis", thans zijn gehuisvest 2 gezinnen met in totaal
10 kinderen? Is het College niet van oordeel, dat aan dezen
schandelijken toestand spoedig een eind moet komen? Kan
het College geen maatregelen nemen, dat dit „menschen-
pakhuis" voorgoed wordt gesloten?
De Voorzitter zegt, dat deze zaak reeds in onderzoek en
behandeling is.
De heer van der Voort vraagt, hoe het staat met de werk
zaamheden van de Commissie inzake de Bevordering van
Ambtenaren en Werklieden. Kunnen die bevorderingen in de
naaste toekomst tegemoet gezien worden?
De Voorzitter zegt, dat zoodra als gevolg van de voorstellen
van de Promotie-commissie bevorderingen door Burgemeester
en Wethouders hebben plaats gehad, deze vanzelf bekend
worden; deze worden niet opzettelijk aan den Raad mede
gedeeld. Omtrent de thans nog bij Burgemeester en Wet
houders aanhangige voorstellen tot bevordering zal spoedig
een beslissing worden genomen.
De heer Schiiller vraagt, of, nu zijn interpellatie tot de
volgende vergadering is uitgesteld, het College zijn vragen in
diezelfde vergadering wil beantwoorden, zoodat dit antwoord
niet nog een vergadering wordt uitgesteld.
De heer Splinter kan die toezegging niet doen.
Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter
de vergadering.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.