204 MAANDAG 22 JUNI 1936. Interpellatie-Snel i.z. verlaging uurlooncn bij werkverschaffing. (Schoneveld e.a.) gelieft vast te stellen. Spreker is overtuigd, dat ondanks de goede bedoeling van bet voorstel-Snel, een dergelijk verzoek aan den Minister zeer weinig of geen resultaten zal opleveren, omdat spreker weet, dat over die loonen in de werkverschaffing te bevoegder plaatse is gesproken. Wanneer men ook in de Contactcommissie er niet in geslaagd is, het Departement van Sociale Zaken er van te overtuigen, dat het niet gewenscht is, de verlaging in te voeren, zal de Raad tevergeefs een bezwaarschrift bij den Minister indienen. Toen de verlaging van 1 cent was ingevoerd, ontving een bepaalde groep arbeiders volgens de cijfers van den Dienst van Sociale Zaken nog ƒ21.per week. De werkverschaffing is eigenlijk een vorm van steun- verleening, maar bij het huidige uurloon kunnen de arbeiders in de werkverschaffing een redelijk loon verdienen, dat althans grooter is dan het steunbedrag, dat zij anders ontvangen. Spreker kan nu wel een theoretische beschouwing houden over de vraag, of het loon inderdaad niet te laag is, maar geen enkel Raadslid en ook niet de Raad in zijn geheel kan daaraan op het oogenblib iets veranderen. Kon men dit wel door zich tot het Departement van Sociale Zaken te wenden, dan zou spreker stemmen voor de motie van den heer Snel. Thans moet men nolens volens het besluit van den Minister accep teeren. De heer Wilbrink betreurt het, dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden de loonen voor de werkverschaffing door den Minister worden verlaagd en men niet gewacht heeft tot voor een volgende werkverschaffing getracht zal worden overeenstemming met de vakorganisaties te krijgen op grond van het loon, dat door den Minister wordt vast gesteld. Indien het ministerieele besluit geldt voor de werkver schaffingen in verschillende gemeenten, heeft de meerderheid van het College gelijk, wanneer zij meent, dat het voor het gemeentebestuur geen zin heeft, zich in een adres tot den Minister te wenden. Geldt het besluit alleen voor Leiden, dan ligt het wel op den weg van het gemeentebestuur het te doen, omdat te dien opzichte geen uitzonderingsmaatregelen voor Leiden mogen genomen worden. De heer Snel heeft zijn zaak niet gediend met de door hem verstrekte cijfers op zijn wijze te groepeeren, want ieder, die iets van de zaak weet, zal moeten zeggen, dat het onjuist is. In elk geval geeft de heer Snel een foutieve voorstelling van zaken, hetgeen tot gevolg heeft, dat men bij volgende gelegenheden niet meer op zijn cijfers zal vertrouwen. De heer Snel noemde een loon van 60 cent; maar de heer Schone veld sprak van een loon van 35 cent, zij het voor onge schoolden; grondwerkers, die in Oegstgeest of Rijnsburg gaan werken, en dus een loon ontvangen volgens de derde klasse, verdienen ook niet 40 of 38 cent, maar nog minder. Men zal dus moeten toegeven, dat de loonen in de werk verschaffing meer in overeenstemming zijn met die op de vrije arbeidsmarkt dan de heer Snel het heeft voorgesteld. Waar deze verlaging niet alleen voor Leiden als uitzonderings geval geldt, heeft het geen zin voor den Raad een rekest bij de Regeering in te dienen. De heer van Stralen geeft toe, dat hij het standpunt van de meerderheid van het College te dezer zake sober heeft weergegeven, maar de Voorzitter zelf heeft er toch eigenlijk niet veel meer van gezegd dan spreker zou hebben moeten zeggen. Alleen had spreker volgens den Voorzitter nog moeten vermelden, dat naar de meening van de meerderheid van het College het niet op den weg van den Raad ligt in een dergelijke aangelegenheid te trachten, den Minister van standpunt te doen veranderen, maar dat daarover moet beslist worden door andere instanties. Men moet deze zaak toch iets anders zien. Bij het bezien van de werkver schaf fings- loonen moet men ook rekening houden met den tijd, gedu rende welken deze verdiend- wordenbij vergelijking van de werkverschaffingsloonen met de loonen in het particuliere bedrijf moet men er ook rekening mee houden, dat de werk verschaffingsloonen slechts voor zeer korten tijd verdiend worden; de arbeiders in fabrieken zijn beter af, doordat zij hun loonen voor langeren tijd verdienen dan arbeiders, die na jarenlange werkloosheid voor enkele weken in de werk verschaffing geplaatst worden. Spreker verdiept zich liever niet in de looncijfers van de verschillende particuliere bedrij ven. Men kan echter niet beneden een zeker minimum loon gaan. Men moet ook niet alleen letten op het waardevolle feit, dat menschen, die langen tijd werkloos zijn geweest, gedurende eenigen tijd in de werkverschaffing arbeid kunnen verrichten in plaats van te volstaan met steuntrekken, maar men moet trachten te bereiken, dat deze menschen gedurende Interpellatie-Snel i.z. verlaging uurloonen bij werkverschaffing, (van Stralen e.a.) dien tijd een zeker bedrag aan loon meer ontvangen dan hun steunuitkeering bedraagt. Inderdaad is het gemiddelde uurloon in de werkverschaffing niet 38 cent, maar dit is het gevolg van de omstandigheid, dat eenige ploegen tot grootere krachtsinspanning in staat zijn en ook meer routine hebben. De wensch van den heer Schoneveld ten aanzien van het verstrekken van cijfers aan den Raad was niet voor inwilliging vatbaar, omdat de interpellatie eerst in deze vergadering aan de orde gesteld is en het College moeilijk van te voren den Raad de cijfers kan verstrekken, welke bij de interpellatie zullen worden medegedeeld. Op het oogenblik bedraagt het gemiddelde weekloon van de arbeiders in de werkverschaffing 20.13, waarbij komt een bedrag van 0.50 als vergoeding van de huur van een fiets. Het hoogste loon is 22.35, terwijl het laagste 17.68 bedraagt, waarbij telkens een bedrag van 0.50 voor vergoeding van de huur van een fiets komt. Men kan op grond van deze cijfers meenen, dat er geen reden is om tegen de verlaging van het uurloon bezwaar te maken, maar spreker wenscht er rekening mede te houden, dat in de werkverschaffing personen zijn aangesteld, die door hun lichamelijke gesteldheid of hun mindere routine gemiddeld geen hooger loon dan 17.50 kunnen verdienen. De voortdurende verlaging van de loonen in het particuliere bedrijf mag geen reden zijn om de loonen in de werkver schaffing ook maar steeds te verlagen. De heer Romijn verwonderde zich, dat het zoo lang ge duurd heeft, voordat de Minister het uurloon verlaagd heeft tot 38 cent. In de contact-commissie is door de arbeiders gepoogd den Minister van zijn voornemen terug te houden; dit heeft langen tijd succes gehad. Ook is getracht de ver laging tot 1 cent terug te brengen, maar de Minister is ook daarvoor niet op zijde gegaan. Ook naar sprekers meening bestaat er niet veel kans, dat een eventueel verzoek van den Raad aan den Minister succes zou hebben, maar zelfs al gaat de Minister niet op dit verzoek in, dan ligt het toch op den weg van het gemeentebestuur op te komen tegen de wijze, waarop de Minister zonder meer, zonder de gemeenten in de gelegenheid te stellen daartegen haar bezwaren kenbaar te maken, in een briefje mededeelt dat het uurloon verlaagd moet worden. Dit feit op zich zelf lijkt spreker voldoende om, ook al zou het geen succes hebben, bezwaren tegen een dergelijk optreden in te brengen. Dit nut ligt in aanneming van een dergelijk voorstel. Geschiedt dit door meer gemeente besturen, dan bestaat de mogelijkheid dat de Minister niet zoo gemakkelijk als hij thans pleegt te doen besluiten neemt, die voor de arbeiders nadeelige gevolgen hebben. Op de vraag van den heer Wilbrink, of de Minister ook voor andere gemeenten verlaging van het uurloon heeft bevolen, kan spreker niet antwoorden; spreker heeft daar naar geen onderzoek ingesteldhij acht het echter wel mogelijk en zelfs waarschijnlijk, dat ook in andere gemeenten het uurloon verlaagd zal zijn. Met den heer Wilbrink acht spreker verlaging van het uurloon tijdens de uitvoering van een werk ongewenscht. Het ware beter geweest pas bij een volgend werk daarmee te komen en eerst dit werk te laten afloopen; spreker acht het echter verkeerd de eene ploeg bij eenzelfde werk ƒ1. minder te laten verdienen per week dan de volgende. Spreker betreurt zeer, dat de Minister tijdens de uitvoering van dit werk daartoe is overgegaan en hij blijft het gewenscht achten dat de Minister in kennis wordt gesteld met de bezwaren van den Raad tegen deze verlaging. De Voorzitter constateert met genoegen, dat de heer van Stralen in tweede instantie eenigszins meer licht heeft laten vallen op de motieven van de meerderheid van het College om terzake bij de Regeering geen nadere stappen te ondernemen. De heer van Stralen heeft deze zaak in het College gebracht en enkele cijfers genoemd van loonen, die verdiend zouden worden, waaraan de meerderheid van het College meende te mogen twijfelen. Toen is gebleken, dat inderdaad zeer veel hoogere bedragen werden verdiend dan het bedrag, dat door den heer van Stralen als gemiddelde genoemd was. De meerderheid van het College heeft niet alleen in verband met de gestie van de Tweede Kamer, maar ook op grond van de cijfers, die door den heer van Stralen genoemd zijn, zich niet met diens voorstel kunnen vereenigen en heeft gemeend, dat er geen aanleiding was, dezen stap te doen. Ook dit had de heer van Stralen ter adstructie van het standpunt der meerderheid reeds in eerste instantie kunnen mededeelen. De heer van Eek kan zich er niet mede vereenigen, dat de Raad langzamerhand in de meening komt te verkeeren, dat men zich bij het besluit van den Minister moet neerleggen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 20