MAANDAG 22 JUNI 1936.
203
Interpellatie-Snel i.z. verlaging uurloonen bij werkverschaffing,
(van Stralen e.a.)
zeker welk zijn standpunt zal zijn ten aanzien van aanleg
van deze sportvelden tegen een uurloon van 38 cent; hij
moet zich zijn definitief oordeel nog voorbehouden, maar hij
heeft zeer sterk bezwaar tegen verlaging van het uurloon,
voor welk werkverschaffingsobject dan ook. Spreker hoopt,
dat een eventueel verzoek van den Raad aan den Minister
tot herstel van het uurloon van 40 cent succes zal hebben;
zijnerzijds zal het mogelijke gedaan worden om dit te bereiken.
Namens de meerderheid van het College ontraadt spreker
aanneming van het voorstel-Snel, maar namens de minder
heid adviseert hij het aan te nemen!
De Voorzitter zegt, dat het College, wanneer het besluiten
neemt, zij het met meerderheid van stemmen, er toch wel
op rekent, dat de Wethouder, ook al is hij het zelf met het
besluit van het College niet eens, althans eenig recht aan de
meening van het College doet wedervaren, hetgeen echter in
dit geval door den heer van Stralen zeer weinig is gedaan.
Spreker hoopt, dat de heer van Stralen gedurende zijn wet
houderschap ook als minderheid van het College toch de
meening van de meerderheid met de noodige breedheid ter
kennis van den Raad zal brengen. Anders zal in den Raad
voortdurend namens de meerderheid van het College het
woord moeten worden gevoerd. Het voornaamste argument
van de meerderheid van het College, om zich bij de beslissing
van den Minister die, naar men wist, genomen was na een
zeer langdurig onderzoek, neer te leggen, is dit geweest,
dat het geen zaak was van den Raad om uit te maken wat
het Rijk in dezen doen moet, maar meer van de Tweede
Kamer. Wanneer men zich niet kan vereenigen met be
slissingen van den Minister, die voor het geheele land gelden,
ligt het meer op den weg van de leden van de Tweede Kamer
om zich daarmee te bemoeien dan op dien' van de leden
van Gemeenteraden. De heer Snel heeft tal van loonen opge
somd om de houding der Regeering te verdedigen zou spreker
ook andere cijfers tot zijn beschikking moeten hebben en
spreker twijfelt niet of de Minister zou allerlei andere cijfers
kunnen geven. Naar de meening van de meerderheid van het
College heeft de Minister in beginsel gelijk, dat het uurloon
van 40 cent bij de werkverschaffing wel zeer nabij gekomen
is aan de loonen in het particuliere bedrijf, dat het in het
algemeen raadzaam is, dat er een zeker verschil tusschen
bestaat en de Minister in casu volkomen gerechtigd was
hoe onaangenaam het moge zijn en hoe het ook te betreuren
is het loon terug te brengen van 40 tot 38 cent per uur.
De meerderheid van het College verwacht van het voorstel
van den heer Snel geen heil en blijft van meening, dat het
niet moet worden aanvaard.
De heer Tobé betreurt het ook, dat het loon is teruggebracht
van 40 tot 38 cent per uur. De Wethouder vergist zich echter,
wanneer hij zegt, dat het weekloon bij een uurloon van
40 cent 19.20 is, er wordt in de werkverschaffing meestal
in tarief gewerkt. In de werkverschaffing-Katwijk bedroeg
het gemiddelde uurloon der 15 ploegen 41,8 cent; één ploeg
kwam slechts tot een uurloon van 36,9 cent; het hoogste
gemiddelde uurloon was 46,9 cent. Indien de Minister zou
bepalen, dat het uurloon 40 cent moet zijn en geen tariefwerk,
zouden de arbeiders er op achteruitgaan.
De heer van Weizen zegt, dat de conflicten, die in ver
schillende plaatsen van ons land zijn ontstaan, hebben be
wezen, dat de verlaging, die de loonen in de werkverschaffing
eenige maanden geleden hebben ondergaan, groote veront
waardiging beeft gewekt. Al mogen de arbeiders in de werk
verschaffing te Leiden door het werken in tarief tot een iets
hooger uurloon komen, hun gemiddelde loon is gedaald.
Slechts door een ontzaglijke krachtsinspanning kunnen zij,
in tarief werkende, tot een hooger uurloon komen. Dat een
groep arbeiders het gemiddelde uurloon van 46,9 cent heeft
bereikt, toont slechts aan, dat door de Nederlandsche Heide
Maatschappij bij de samenstelling van die ploegen een zekere
selectie wordt toegepast, waardoor dit verschil in de week-
loonen verklaard wordt. Daaruit kan niet afgeleid worden,
dat er geen enkele reden is om bij den Minister aan te dringen
op herstel van het uurloon op 40 cent. De Raad zou zeer
goed handelen door het voorstel-Snel aan te nemen; spreker
heeft niet zoo groote verwachtingen van pogingen bij den
Minister om het uurloon weer op 40 cent te stellen, maar
dergelijke uitspraken van de Gemeenteraden kunnen toch
wel den Minister overtuigen van de noodzakelijkheid om te
breken met de politiek om maar steeds de loonen verder
te verlagen.
Niet alleen hebben de organisaties op dit punt te weinig
druk uitgeoefend, maar zij hebben alles nagelaten om een
dergelijke verlaging van het loon te voorkomen. De Minister
Interpellatie-Snel i.z. verlaging uurloonen bij werkverschaffing,
(van Welzcn c.a.)
motiveert de verlaging van het uurloon in de werkverschaffing
hiermede, dat de loonen in het particuliere bedrijf het loon
in de werkverschaffing beginnen te naderen; de heer Snel
heeft een aantal loonen opgenoemd, die nog aanmerkelijk
hooger liggen dan de werkverschaffingsloonen, maar hij
trachtte daarbij te omzeilen het feit, dat de gemiddelde uur
loonen in zeer vele particuliere bedrijven, b.v. bij de bouw
vakarbeiders dit jaar, in werkelijkheid zijn verlaagd. Er be
staat een onmiddellijke samenhang tusschen de loonen in de
werkverschaffing en die in de particuliere bedrijven en zoolang
de organisaties voortgaan de aanvallen op de loonen te
accepteeren, in de particuliere bedrijven, wordt de Regeering
het wapen in de hand gegeven om ook de werkverschaffings
loonen te verlagen.
Dit feit toont onweerlegbaar aan, dat men wel in den Raad
kan opkomen voor de beste arbeidsvoorwaarden voor de
arbeiders, die na jarenlange werkloosheid voor eenigen tijd
in de werkverschaffing worden geplaatst, maar telkens weer
de vernederende voorwaarden, welke door de Regeering
worden gesteld, moet aanvaarden, wanneer de arbeiders en
in het bijzonder de vakorganisaties buiten den Raad niet
tegelijkertijd optreden tegen verdere verlaging van de loonen.
Spreker zal stemmen voor de motie van den heer Snel,
maar vestigt de aandacht van de aanwezige vertegenwoor
digers van de arbeidersorganisaties er nogmaals op, dat men
met dergelijke moties, hoe uitstekend zij op zich zelf ook
mogen zijn, niet datgene zal bereiken, wat men bereiken kan,
indien paal en perk gesteld wordt aan het aanvaarden van
loonsverlagingen, zooals het in den laatsten tijd heeft plaats
gehad.
De arbeiders, die aangesteld worden bij werken, die met
medewerking van het Werkfonds worden uitgevoerd, be
lmoren tot de best gequalificeerde arbeiders en moeten des
niettemin werken tegen lagere loonen dan in de contracten
zijn vastgesteld.
Deze politiek is verderfelijk en zal er op den duur toe leiden,
dat men niet met kans op succes kan opkomen tegen datgene,
wat de Regeering ten aanzien van de loonen in de werkver
schaffingen dicteert. Het verzet van de arbeiders in de
particuliere bedrijven tegen de loonsverlagingen is het eenige
middel, dat de arbeiders in de werkverschaffingen kan helpen.
De heer Schoneveld zegt, dat nu er een meerderheid en
een minderheid in het College is, het beter zou zijn geweest,
indien het College den Raad cijfers had verstrekt omtrent de
loonen, die in de werkverschaffing betaald worden, vooral
nu geruime tijd verloopen is na den datum, waarop deze
interpellatie is aangevraagd. Het zou voor de leden van be-
teekenis zijn geweest bij het bepalen van hun stem over
de motie van den heer Snel.
De Voorzitter heeft in zijn uiteenzetting van het stand
punt van de meerderheid van het College geen concrete
gegevens verstrekt; ook de Wethouder heeft dit niet gedaan.
De loonen in de werkverschaffing zijn over het algemeen niet
aan den lagen kantspreker is het in dit opzicht met den heer
Tobé grootendeels eens. Dit heeft reeds een jaar geleden de
aandacht van het departement van Sociale Zaken getrokken.
De vakcentrales hebben een jaar geleden van haar vertegen
woordigers in de contact-commissie het verzoek gekregen
op te geven de loonen, die in Leiden in de particuliere be
drijven werden verdiend; toen is spreker gebleken, dat in
de fabriekmatige bedrijven die loonen heeft de heer Snel
niet genoemd al lagere loonen werden verdiend dan in
de werkverschaffing. Nu zegt de heer Snel: die liggen dan
ook al beneden het bestaansminimum." Spreker heeft het op
het oogenblik niet over het bestaansminimum, maar hierover,
dat die zaak een jaar geleden de aandacht reeds had van het
departement. De gevraagde looncijfers zijn verstrekt en
spreker weet, dat in de contact-commissie getracht is het
werkverschaffingsloon op peil te houden; dit heeft men
blijkbaar kunnen volhouden tot voor enkele wekentoen heeft
men tenslotte moeten constateeren, dat inderdaad het werk
verschaffingsloon uitging boven het loon in de fabriek
matige bedrijven. De heer Snel heeft verschillende cijfers
genoemd, die niet juist zijn; het loon van de bouwvak
arbeiders is in dien tijd verlaagd; eerlijkheidshalve had de
heer Snel ook moeten noemen de loonen, die thans in fabriek
matige bedrijven betaald worden, 35 cent per uur voor de onge
schoolden. Als men die zaak reëel wil zien, moet men toch ook
den moed daartoe hebben. Spreker zegt niet, dat dit loon vol
doende is, maar men moet zich ook voor oogen stellen,
dat werkverschaffing is een vorm van steunverleening,
want de bij de werkverschaffing tewerkgestelden genieten
verschillende voordeelen, die zij ook als gesteunden zouden
hebben. Inzake werkverschaffing en steunverleening is men
gebonden aan de bepalingen, die de Regeering daarvoor