202
MAANDAG 22 JUNI 1936.
Interpellatie-Snel Lz. verlaging uurloonen bij werkverschaffing.
(Snel e.a.)
3. Hebben Burgemeester en Wethouders bij den Minister
nog pogingen gedaan, om dit besluit in te trekken?
4. Indien vraag 3 bevestigend wordt beantwoord, welk
antwoord is dan door den Minister hierop aan Burgemeester
en Wethouders gegeven?
5. Indien vraag 3 ontkennend wordt beantwoord, zijn
Burgemeester en Wethouders dan niet van meening, dat als
nog tegen dit besluit bezwaar moet worden gemaakt?
De heer van Stralen beantwoordt de vragen van den heer
Snel als volgt:
1. De Minister van Sociale Zaken deelde bij schrijven
van 27 April 1936 aan Burgemeester en Wethouders mede,
dat hij had besloten het uurloon in de werkverschaffing
terug te brengen tot 38 cent.
Als overgang werd het uurloon ingaande 11 Mei bepaald
op 39 cent, terwijl ingaande 1 Juli het loon op 38 cent werd
gesteld.
2. De Minister acht de handhaving van de norm 40 cent
niet te verantwoorden, zulks met het oog op de werkelijke
loonen in het vrije bedrijf en mede gelet op hetgeen in werk
verschaffingen in andere, vergelijkbare gemeenten wordt
betaald.
3. Het College van Burgemeester en Wethouders besloot
in meerderheid geen poging te doen bij den Minister om zijn
besluit in te trekken.
4. Deze vraag kan in verband met het antwoord op de
3e vraag onbeantwoord blijven.
5. De meerderheid van Burgemeester en Wethouders blijft
van meening, dat er geen aanleiding bestaat om alsnog tegen
het besluit van den Minister bezwaar te maken, terwijl
de minderheid van oordeel is, dat voor het verlagen van
het uurloon geen voldoende motief aanwezig is, om welke
reden zij het gewenscht blijft achten, bezwaar bij den Minister
in te dienen.
De heer Snel weet niet in verband met welke loonen in
het vrije bedrijf de Minister de verlaging van het uurloon in
de werkverschaffing gewettigd acht. De volgende loonen
worden nog in het vrije bedrijf betaald:
textielarbeiders2228 per week
typografen0,54 per uur;
vloerleggers (steen- en hout-
granietbedrijven)0.60 per uur;
schuurders (idem)0.50 per uur;
opperlieden30.15 per week;
stucadoors 32.40 per week;
schilders0.550.57 per uur
(met vacantiebon)
meubelmakers0.57 per uur;
behangers en beddenmakers 0.55 per uur.
De loonen varieeren in het bouwbedrijf van 0.48 tot 0.56
per uur, in het metaalbewerkersbedrijf van 0.61 tot 0.65
per uur, terwijl het loon in het transportbedrijf voor de losse
arbeiders 0.50 per uur bedraagt en dat voor de vaste ar
beiders varieert van 2430 per week. Maar ook al zouden
in het vrije bedrijf loonen worden betaald, die even liggen
boven het loon in de werkverschaffing, dan nog dient men
te bedenken, dat deze loonen liggen beneden het bestaans
minimum en het niet aangaat bij deze reeds aangepaste
loonen de loonen in de werkverschaffingen aan te passen.
Spreker betreurt het in hooge mate, dat het College, gezien
den aard van het werk, waarbij deze verlaging voor het eerst
zal worden toegepast, geen poging gedaan heeft om den
desbetreffenden Minister te bewegen het besluit in te trekken.
Dit werk behoort eigenlijk niet in werkverschaffing te worden
uitgevoerd. Het bedrijf, waarvoor het wordt uitgevoerd,
brengt nog jaarlijks eenige tonnen winst op.
In verband met het antwoord op zijn vijfde vraag dient
spreker het volgende voorstel in:
De Baad gehoord de besprekingen betreffende de lonen
in de werkverschaffing, verzoekt Burgemeester en Wet
houders alsnog bij de betreffende Minister er op aan te dringen
de lonen in de werkverschaffing voor Leiden vast te stellen
op 0.40 per uur.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel
van den heer Snel, luidende:
,,De Baad gehoord de besprekingen betreffende de lonen
in de werkverschaffing, verzoekt Burgemeester en Wethouders
alsnog bij de betreffende Minister er op aan te dringen de
loonen in de werkverschaffing voor Leiden vast te stellen
op 0.40 per uur."
De heer Komijn verwondert zich, dat eigenlijk nu pas deze
verlaging van het werkverschaffingsloon is afgekomen; reeds
Interpellatie-Snel i.z. verlaging uurloonen bij werkverschaffing,
(Komijn e.a.)
onder sprekers Wethouderschap was die verlaging hangende;
bij sprekers besprekingen op het departement is bij hem de
indruk gevestigd, dat binnen enkele weken een dergelijke
beslissing van den Minister zou afkomen. De tewerkgestelden
in Leiden kunnen dus nog van geluk spreken, dat het zoo
lang heeft geduurd en spreker verwacht geen succes van
pogingen om den Minister te bewegen daarop terug te komen
die zijn verloren tijd en moeite. Het verdient geen aan
beveling in die richting iets te doen; met het voorstel-Snel
kan spreker zich niet vereenigen.
Indertijd heeft de heer van Stralen medegedeeld, dat hij
bij een werkverschaffingsloon van 40 cent per uur bereid
zou zijn mede te werken aan den aanleg in werkverschaffing
van het sportterrein bij den Leidschen Hout, maar dat hij,
wanneer het loon lager zou komen, zich genoodzaakt zou
zien alle medewerking daaraan te ontzeggen en daaraan
verder zijn steun niet te geven. Waar nu het werkverschaf
fingsloon is teruggebracht tot 38 cent per uur, vraagt spreker
den heer van Stralen, mede met het oog op diens veranderde
positie en op het nog altijd hangend zijn van het raadsbesluit
om in beginsel over te gaan tot aanleg in werkverschaffing
van dit sportterrein, of deze nog onderschrijft de indertijd
uitdrukkelijk door hem verkondigde opinie dan wel of deze
loonsverlaging verder niet van invloed is voor hem bij de
voorbereiding van den aanleg van de sportvelden bij den
Leidschen Hout.
De heer van Stralen zegt, dat ook de meerderheid van het
College liever zou hebben gezien, dat het uurloon van 40 cent
was gehandhaafd, doch, gezien het standpunt van den
Minister om de verlaging daarvan door te zetten, ongewenscht
en overbodig achtte om alsnog pogingen bij den Minister
aan te wenden om dit uurloon weer op 40 cent te stellen.
De minderheid van het College meent echter, dat waar het
gemeentebestuur staat op het standpunt, dat een uurloon
van 40 cent voor de werkverschaffing niet te hoog is te
achten, men ook al het mogelijke moet doen om den Minister
te overtuigen, dat het beter is het uurloon op 40 cent te hand
haven. De minderheid van het College acht geen aanleiding
aanwezig dit loon beneden 40 cent te verlagen. Ben uurloon
van 40 cent beteekent een weekloon van 19.20, dat boven
dien niet regelmatig over een langeren tijd wordt verdiend,
maar dat slechts zeer tijdelijk wordt genoten, als onder
breking van zeer langdurige, soms jarenlange, werkloosheid.
Men moet de arbeiders in de gelegenheid stellen gedurende
de korte periode, dat zij in de werkverschaffing zijn geplaatst,
financieel eenigszins op adem te komen en een loon te ver
dienen, dat hen in staat stelt iets meer voor hun gezinnen te
doen dan mogelijk is met de lage ondersteuning. Dat argu
ment pleit er voor te trachten den Minister te bewegen om
alsnog op zijn besluit terug te komen.
Indien de arbeiders in de werkverschaffing door regen
achtig weer moeten verzuimen, mag ten hoogste 3 uur loon
per week van hun loonbedrag worden afgetrokken. Het is
dus mogelijk, dat zij bij onwerkbaar weer met 1.20 per week*
minder naar huis gaan.
Het College heeft alles gedaan en doet nog alles om den
termijn van rouleering in deze werkverschaffing op drie
maanden gesteld te krijgen. Hoewel de Minister tot nog toe
op het standpunt staat, dat de termijn 6 weken moet zijn,
is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat het verzoek van het
College in dezen wordt ingewilligd. Hieruit blijkt, dat kans
op succes niet is uitgesloten, indien men met de Begeering
overleg pleegt en bezwaren tegen haar besluiten indient.
De arbeiders, die in deze werkverschaffing worden geplaatst,
moeten dagelijks tweemaal den afstand van 10 K.M. afleggen.
Yoor de feestdagen wordt slechts een gedeelte van het uurloon
vergoed, terwijl in den regel de arbeiders in het vrije bedrijf
voor die dagen hun volle loon uitbetaald krijgen.
Om al deze redenen meent de minderheid van het College,
dat men moet trachten het uurloon van 0.40 voor Leiden
gehandhaafd te krijgen. Over de vraag, of dit werk eigenlijk
wel in werkverschaffing behoort te worden uitgevoerd, kan
men van meening verschillen, maar de Baad heeft nu eenmaal
daartoe besloten.
De heer Bomijn heeft een vraag gesteld, die betrekking
heeft op het persoonlijke standpunt, dat spreker indertijd
heeft ingenomen ten aanzien van de loonen, die in de werk
verschaffingen worden uitbetaald, en herinnerde daarbij aan
het feit, dat spreker bij het principe-voorstel tot aanleg van
de sportvelden in werkverschaffing zich zijn eindoordeel
heeft voorbehouden voor het geval het uurloon minder dan
0.40 zou zijn. Inderdaad heeft spreker dit gezegd en op het
oogenblik heeft hij nog steeds zeer veel bezwaar om mede
te werken aan de uitvoering van werkverschaffingsobjecten
tegen een loon, lager dan 40 cent per uur. Spreker weet niet