178
MAANDAG 18 MEI 1936.
Reductie op ziekenfondspremie aan ondersteunden.
(Romijn c.a.)
De heer Romijn verklaart zich eveneens voorstander van
het denkbeeld om deze zaak commissoriaal te maken. Toen
indertijd deze zaak in het College besproken werd, waren
Burgemeester en Wethouders oorspronkelijk van meening,
dat het niet noodig zou zijn voor de gemeente om financieel
hieraan deel te nemen, waar zij meenden, dat de fondsen
ten opzichte van de premiebetaling wel tot een zoodanige
aanpassing aan de tijdsomstandigheden zouden kunnen komen,
dat het niet noodig zou zijn om een dergelijke regeling te
ontwerpen. De uitvoerige besprekingen, die daarover onder
spiekers leiding destijds zijn gevoerd, hebben wel doen blijken,
dat er bij de fondsbesturen niet heel veel neiging bestond om
in die richting te gaan, doch dat zij aan den anderen kant toch
ook wel begrepen, dat het niet uit kon blijven. Intusschen
hing de zaak vast op zooveel factoren en omstandigheden,
dat het niet mogelijk was, op korten termijn daarin wijziging
te brengen. Met het oog daarop is besloten een proeftijd aan
te gaan van één jaar, teneinde te komen tot meer ervaring
en kennis van zaken, met de bedoeling echter, dat gedurende
dat jaar van de zijde der gemeente nieuwe voorstellen aan de
contractanten zouden worden gedaan. Dat is niet gebeurd ten
gevolge van de Wethouders wisseling en het gebrek aan conti
nuïteit, dat daardoor ontstond, doch dat is een reden te meer
om deze zaak nog eens ampel te bekijken en vast te knoopen
aan de onderhandelingen, die destijds zijn gevoerd.
De heer van Stralen antwoordt op de vraag van den heer
Goslinga, of de fondsen het vorige jaar ook bezwaar hebben
gemaakt tegen de regeling 4 3 2 en of zij niet méér zouden
kunnen betalen, dat hij op het standpunt staat, dat het vrij
wel onmogelijk zal zijn de fondsen te verplichten hun bijdrage
te verhoogen. Zouden de bijdragen van de doktoren en apo
thekers bij nieuwe onderhandelingen mogelijk hooger kunnen
worden gebracht, een bijdrage van de fondsen van 2 van
de bruto-premie-ontvangst komt waarschijnlijk de draagkracht
van de fondsen nabij. De ziekenfondsen werken met tekorten
of op den rand van tekorten. Yan overschotten is geen sprake.
Die 2 beteekenen voor de fondsen dus een direct verlies.
Spreker geeft toe, dat de fondsen ook wel belang hebben bij
deze regeling, al is dat niet in cijfers uit te drukken. Zij hebben
er belang bij, dat de menschen zooveel mogelijk lid blijven
Daarnaast staat echter het feit, dat zij geen winst maken op
het beheer van de fondsen.
De kwestie van de besparing van 15.000.bij het tot
stand komen van deze regeling is zeer eenvoudig. Vroeger
betaalde Maatschappelijk Hulpbetoon de volledige premie
voor de armlastigen, in totaal 15.000.Nu betaalt Maat
schappelijk Hulpbetoon nog slechts 1/3 van die premie en
voorts zijn aandeel in de algemeene reductie.
De armlastigen van Maatschappelijk Hulpbetoon blijven
vrijgesteld van de premiebetaling. 2/3 wordt volgens de alge
meene reductieregeling door de fondsen, de medewerkers
en de gemeente betaald, 1/3 blijft ten laste van Maatschappe
lijk Hulpbetoon, in totaal 5.000.Wanneer Maatschappe
lijk Hulpbetoon nu niet 1/3, maar 3/3 van de premie betaalde,
zou het 15.000.kosten. Het bezwaar van den heer Goslinga
is, dat deze maatregel zooveel kost. Daartegen zou alleen in
trekking of beperking van dezen maatregel helpen, maar het
onmiddellijke gevolg daarvan zou zijn, dat de ondersteunden
meer aan ziekenfondspremie zouden moeten betalen.
Den heer Wilmer valt het van spreker tegen, dat hij bij de
voorbereiding van deze voorstellen de commissies zou willen
uitschakelen. Daarvan is echter niet in het minst sprake.
Indien één lid van het College voorstander is van het hooren
van commissies in allerlei aangelegenheden, dan is spreker
het wel; hij heeft daartegen in het geheel geen bezwaar en
hij heeft het alleen niet gedaan omdat die regeling door
Wethouder Bomijn in het leven geroepen was zonder dat die
commissies gehoord waren. Om echter aan alle aanmerkingen
een einde te maken, verklaart spreker er geen bezwaar tegen
te hebben het voorstel aan te houden en daarover alsnog de
Raadscommissies te hooren, hoewel dit, na de overeenstem
ming die met de doctoren bereikt is, wel wat al te zeer achter
af geschiedt en den schijn wekt, alsof dit weer op losse
schroeven gezet wordt.
De Voorzitter zegt, dat het College zich kan vereenigen
met aanhouding van dit voorstel, teneinde de Raads
commissies te hooren en doet daartoe het voorstel.
De heer Groeneveld is er altijd voor, dat dergelijke zaken
zooveel mogelijk de verschillende commissies passeeren. Nu
is verleden jaar evenwel deze zaak niet in de commissies be
handeld, maar het eigenaardige is, dat de heeren Goslinga
en Wilmer daarop verleden jaar geen critiek hebben geoefend.
Dat maakt op spreker een zeer zonderlingen indruk. De oud-
Reductie op ziekenfondspremie aan ondersteunden; e.a.
(Groeneveld e.a.)
Wethouder Goslinga is mede schuldig aan het niet hooren
van de commissies. Bij elk voorstel liggen de adviezen van de
commissies. Verleden jaar ontbraken deze. De heer Goslinga
had echter geen critiek.
De Voorzitter wijst er op, dat het allerminst vaststaat,
dat de commissies niet zijn gehoord. De Commissie voor
Maatschappelijk Hulpbetoon is in ieder geval wel gehoord.
De heer Groeneveld zegt, dat hij meer in het bijzonder op
het oog heeft de commissie voor den geneeskundigen dienst.
Waaraan is het nu toe te schrijven, dat zij, die hierover ver
leden jaar in het geheel niet geklaagd hebben, thans met felle
critiek komen? Komt dat misschien omdat er een andere
Wethouder zit? Dat zou spreker niet juist achten. Spreker
is van oordeel, dat de commissies zooveel mogelijk gehoord
moeten worden. Dat is verleden jaar, en nu weer, verzuimd,
maar als de heer Romijn zegt, dat verleden jaar op korten
termijn gewerkt moest worden, wil spreker er op wijzen, dat
thans op nog veel korter termijn gewerkt moet worden, omdat
1 April al verstreken is. Met 1 April was de zaak afgeloopen.
Sindsdien is de zaak onrechtmatig voortgezet. Spreker heeft
geen bezwaar tegen het commissoriaal maken van deze zaak,
doch met dat onderzoek gaan weer eenige maanden heen,
terwijl twee maanden geleden al een besluit had moeten ge
nomen worden. Misschien komt de zaak dan aan de orde als
het weer .1 April is.
Het voorstel wordt vervolgens aangehouden ten einde
alsnog de betrokken raadscommissies daarover te hooren.
(Tijdens de beraadslaging was ook de heer Romijn ter
vergadering gekomen).
XXIII. Praeadvies op het voorstel van den heer Sehoneveld
om het verstrekken van aanvullenden steun aan ondersteunde
werkloozen op te dragen aan den Gemeentelijken Dienst voor
Sociale Zaken. (115)
De heer Sehoneveld zegt, dat hij niet had verwacht, gezien
het debat, dat over deze zaak is gevoerd in de vorige ver
gadering, dat het praeadvies zou gaan in de richting van zijn
voorstel. Spreker heeft in de stukken gelezen, dat de gemeente
Amsterdam voor het verstrekken van extra steun aan de
georganiseerde werkloozen een commissie onder een anderen
naam heeft aangewezen en dat de gemeente Enschede het
orgaan van de steunverleening met de uitvoering van deze
zaak heeft belast.
Overigens schijnen verscheidene gemeenten in dezen nog
geen beslissing te hebben genomen.
Het bezwaar van den Directeur van den dienst van Sociale
Zaken inzake het wegvallen van de voorlichting door vrij
willige huisbezoekers acht spreker wel wat overdreven; in
Utrecht heeft men zelfs voor de gewone steunverleening door
Maatschappelijk Hulpbetoon, die een meer diepgaand onder
zoek vraagt dan deze aanvullende steunverleening, en waarbij
het om nog heel wat grooter bedragen gaat, een corps vrij
willige huisbezoekers. Het bezwaar van den directeur, dat
Sociale Zaken op het oogenblik overbelast is, zou min of méér
te aanvaarden zijn, maar gedurende het bestaan van het
Crisis-comité-B heeft toch steeds Sociale Zaken voor de ge
gevens over die gevallen gezorgd! In hoofdzaak werden de
gevallen toch op het kantoor van den dienst zelf onderzocht en
dat geschiedde toch behoorlijk. Het gaat er bij spreker niet
om, of uitbreiding van personen noodig is, maar dat de voor
den steun via de organisatie beschikbaar gestelde gelden
langs een omweg van het Rijk toch bij het Crisis-comité-B
terechtkomen, waar de gemeente dan nog een bedrag bij geeft.
Een ander bezwaar is, dat men verwacht, dat bij onder
brenging bij den dienst van Sociale Zaken men veelvuldiger
in beroep zal gaan bij de Commissie dan wanneer deze steun
verleening is ondergebracht bij het bestaande Crisis-comité-B.
Dit bezwaar is in werkelijkheid niet zoo groot. Immers, die
commissie bestaat voor de helft uit werkgevers en voor de
helft uit werknemers; de subcommissie voor de steunver
leening, die spreker zich aanvankelijk als beroepsinstantie had
gedacht, is op dezelfde wijze samengesteld. Spreker kan die
bezwaren dan ook niet zoo zwaar laten wegen. Het is meer een
formeele quaestie. Er is overigens alles voor te zeggen, dat
deze aanvullende steun, die bedoeld is als een aanvulling op
de Rijkssteunregeling, met deze samen in één hand komt te
berusten.
Spreker acht het verstandiger, de geheele zaak bij den
dienst voor Sociale Zaken onder te brengen.
Vervolgens zou spreker gaarne vernemen, waar het hier
betreft een commissie met een ambtelijk karakter, wie bij