MAANDAG 18 MEI 1936.
177
Reductie op ziekenfondspremie aan ondersteunden,
(van Stralen.)
van 4:3:2 voor de doctoren zou neerkomen op een bijdrage
van 5 en voor de ziekenfondsen op een van 2
Achteraf bleek echter dat, wanneer de verhouding 4:3:2
als maatstaf gold, de bijdrage van de doctoren hooger zou
zijn dan 5 van hun bruto-salaris. Bij de onderhandelingen
over de voortzetting van deze regeling waren, in tegenstelling
met 1935, toen het veronderstellingen waren, ook de cijfers
bekend; waar de doctoren dus wisten, dat zij bij verdeeling
der kosten in de verhouding 4:3:2 meer betaalden dan
5 hebben zij verklaard alleen te willen blijven medewerken
aan deze regeling, wanneer voor hen de bijdrage werd gesteld
op 5 welke regeling dan ook zou gelden voor 1935.
Er kan bij de onderhandelingen een misverstand in het
spel zijn geweest, maar het staat vast, dat de doktoren zich
alleen bereid hebben verklaard 5 te betalen en dat zij niet
bereid zijn verder te gaan.
Bij toepassing van het stelsel: 5 voor de doktoren en
apothekers, 2 voor de fondsen en de rest voor de gemeente,
welk stelsel in dit voorstel belichaamd is, bedragen de kosten
voor de medici 7.300.voor de apothekers 4.500.voor
de fondsen 9.000.en voor de gemeente 20.000.Deze
cijfers zouden luiden, wanneer de regeling 4:3:2 zou zijn
blijven bestaan: voor de medici en apothekers samen
13.600.dds ongeveer 2.000.meer; voor de fondsen
hetzelfde bedrag, nl. 9.000.en voor de gemeente 18.200.
dus ongeveer de 2.000.minder dan de doktoren en apothe
kers meer zouden betalen. Misschien is er iets voor te zeggen,
dat die bijdrage van doktoren en apothekers hooger wordt
gesteld. Bij de volgende onderhandelingen zou daarmede
rekening kunnen worden gehouden en meer aandrang kunnen
worden uitgeoefend. Nu dient de gemeente zich te houden
aan de afspraak, die verleden jaar is gemaakt, dat die bijdrage
niet hooger zou zijn dan 5
Deze regeling heeft de gemeente over het afgeloopen tijd
vak van een jaar gekost rond 20.000.Dat is inderdaad
een zeer groot bedrag, maar er staat tegenover, dat hiermede
een zeer belangrijke sociale maatregel is genomen, waarmede
honderden gezinnen van werkloozen zijn gebaat. Bovendien
is het de vraag, of, wanneer deze regeling niet was getroffen,
men zou kunnen zeggen: de gemeente spaart 20.000.uit.
Om de verhoudingen juist weer te geven, zal spreker nog
enkele cijfers noemen. Deze cijfers waren nog niet bekend, toen
het voorstel werd ingediend. Over het tijdvak 1 April 1935
31 Maart is door de gemeente betaald rond 20.000.
precies: 19.989.Daarbij komt een bedrag van rond
5.000.dat nu nog door Maatschappelijk Hulpbetoon
wordt betaald voor het resteerende 1/3 van de ziekenfonds
premie voor de armlastigen. De heer Goslinga schudt be
denkelijk het hoofd, doch spreker zal aantoonen, dat het niet
zoo onrustbarend is als de heer Goslinga meent.
In totaal betaalt dus de gemeente aan vergoeding voor
ziekenfondspremies 25.000.Daartegenover is echter ver
vallen het bedrag van f 15.000.per jaar, dat door
Maatschappelijk Hulpbetoon vroeger werd betaald in de
premiekosten voor de ondersteunde armlastigen. In werkelijk
heid kost deze regeling aan de gemeente dus 10.000.per
jaar. Door intrekking van dezen maatregel zou men echter
dit bedrag van 10.000.niet uitsparen! Immers, voor elk
gezin van 2 personen, dat door de Geneeskundige Armver
zorging wordt geholpen, moet 16.per jaar betaald worden,
zoodat 625 dergelijke gezinnen aan de gemeente reeds
10.000.zouden kosten. Wanneer deze regeling werd in
getrokken en geen reductie op de premie meer verleend werd,
zou men krijgen wat men vroeger vreesde en waarvoor deze
regeling juist is getroffen, nl. een overgang van de fondsen
naar de Geneeskundige Armverzorging. Deze sociale maat
regel, die destijds door den Minister in een circulaire sterk
aan de gemeentebesturen is aanbevolen, is van groot belang
en is zeer toe te juichen; er is alles voor te zeggen om hem
te continueeren.
Inzake het niet hooren van de Commissies voor de steun-
verleening en voor den Geneeskundigen Dienst over deze
zaak, heeft spreker er geen enkel bezwaar tegen, dat over een
door de gemeente te treffen maatregel deze commissies ge
hoord worden, maar bij de invoering van deze regeling in
Januari 1935 is door het toenmalig College ook geen com
missie gehoord. Wethouder Bomijn heeft toen in geen van
beide commissies deze zaak besproken. Waar nu omtrent de
invoering van dezen maatregel het advies der betrokken
commissies niet is gevraagd, achtte sprekers het niet nood
zakelijk thans hun advies te vragen over de voortzetting ervan.
Spreker heeft dus zeker geen enkel bezwaar tegen het hooren
van die commissies, maar dat is niet voldoende aanleiding
om dit voorstel nu op te houden daarvoor.
Spreker wil wel de toezegging doen, dat bij een eventueele
voortzetting van de regeling voor het volgende jaar over-
Reduclie op ziekenfondspremie aan ondersteunden,
(van Stralen e.a.)
wogen zal worden, de hierbij betrokken commissies te
hooren.
De heer Gosliiuja zegt, dat de Wethouder wel eenige zaken
opgehelderd heeft. Intusschen is het uiterst moeilijk om
staande de vergadering al die cijfers te verwerken. Het is
spreker dan ook niet geheel gelukt.De Wethouder zeide, dat
de doktoren verleden jaar bij de onderhandelingen de restrictie
hebben gemaakt, dat zij niet meer dan 5 van hun honora
rium zouden afdragen. Dat staat niet in de stukken. Hebben
de fondsen misschien ook gezegd, dat zij niet meer wilden
betalen dan 2 van de bruto-premie-ontvangst? Zullen zij
dus ook vanaf April 1935 dien toeslag terugbetaald krijgen?
Spreker zou daaromtrent gaarne inlichtingen ontvangen,
omdat de fondsen groot belang hebben bij deze regeling,
omdat op deze wijze hun klandizie niet verloopt. De heer
Groeneveld, dié fondsbode is zal dit toegeven.
Dat door deze regeling 15.000.bespaard zou worden en
de regeling maar 10.000.zou kosten, zooals de Wethouder
zeide, is spreker niet duidelijk geworden. Dit punt is bij
uitstek geschikt om commissoriaal behandeld te worden.
Spreker heeft wel begrepen, dat het de gemeente 25.000.
kost per jaar. Dat is een zeer groot bedrag. Tegenover die
25.000.moet men natuurlijk stellen: wat zou het de ge
meente kosten wanneer zij overging tot een andere genees
kundige verzorging van de werklooze gezinnen, waarbij het
recht van vrije artsenkeuze gehandhaafd blijft.
Ten aanzien van het niet-hooren van de commissies heeft de
Wethouder zich beroepen op den heer Bomijn. Dat heeft
de heer van Stralen in het verleden nooit gedaan. Hij heeft
4 jaar lang niet anders dan afgegeven op den heer Bomijn.
Is de heer Bomijn voor den heer van Stralen nu plotseling
het summum van wijsheid geworden?
De Wethouder zeide: de heer Bomijn heeft de commissies
niet gehoord, daarom heb ik het ook niet gedaan. Het is
spreker niet bekend, of de heer Bomijn het niet gedaan heeft.
Als lid van het College weet men niet altijd, welke commissies
zijn collega's hooren. Maar in ieder geval was er vooral nu
aanleiding om de commissies te hooren. Men weet nu veel
meer dan verleden jaar. Nu is bekend, hoe de regeling werkt
en wat de kosten zijn. Het vorige jaar ging het over het prin
cipe. Nu beschikt men over cijfers en gegevens.
Nu komt het College met meer cijfers en wil het overwegen,
hoe in de geneeskundige verzorging van de werkloozen te
voorzien. Het is niet sprekers bedoeling die minder te doen
zijn dan op het oogenblikdaaraan wil hij absoluut niet tornen,
maar het is alleen de vraag, hoe dit het best kan gebeuren,
zonder dat het de gemeente te veel geld lost. Dit punt ver
dient toch de nauwgezette aandacht van het College en moet
niet uitsluitend van het inzicht van den heer van Stralen
afhankelijk zijn. Spreker herhaalt zijn aandrang deze zaak
nog eens te bespreken, en nog eens b.v. in de commissie voor
den Geneeskundigen Dienst te overwegen, of op dezen weg
moet voortgegaan worden. Misschien ook in de commissie
voor de Financiën; eerst raamde het College de kosten hiervan
op 12.848,69, maar als de Wethouder aan den tand gevoeld
wordt in het debat klimt het bedrag in den loop van het debat
tot 25.000.De Voorzitter zegt nu, dat daarvan 15.000.
moet worden afgetrokken, maar daar gaat het niet om. Deze
regeling kost ƒ25.000.is het niet de moeite waard daar
over den Wethouder van Financiën eens te hooren?
De heer VVilmer onderstreept het betoog van den heer
Goslinga, vooral waar deze verklaarde, dat het op den weg
van het College had gelegen verscheidene Baadscommissies
daarover te hooren. Zelfs al ware juist, dat dit ook niet is
geschied toen deze zaak voor het eerst in den Baad kwam,
spreker meent zich echter te herinneren dat zij in elk geval
wel in Maatschappelijk Hulpbetoon is besproken dan wil
dat nog niet zeggen, dat het op deze wijze zou moeten geschie
den. Het valt spreker niet mede van den heer van Stralen,
dat deze zegt, geen bezwaar te hebben deze zaak in de Baads
commissies te brengen, wanneer de Baad dit op prijs stelt;
spreker had veel üever van hem gehoord, dat zoowel hij per
soonlijk als het College het op prijs stellen zaken, die uiter
aard in Baadscommissies behooren, eerst ook daar te brengen,
alvorens er mee voor den Baad te komen. Naar haar omvang
en haar belangrijkheid zou deze zaak zeker eerst in de raads
commissies behandeld moeten wordenmisschien zullen door
die behandeling in commissies gezichtspunten worden geopend,
die niet kunnen worden geopend in een groote vergadering.
Op grond van het belang van de gemeente, waar de moge
lijkheid niet is uitgesloten, dat een ander licht op deze kwes
tie wordt geworpen, kan spreker zich aansluiten bij het denk
beeld van den heer Goslinga om deze zaak eerst commis
soriaal te behandelen.