MAANDAG 18 MEI 1936. 181 Wijziging gasprijzen. («lp Reede e.a.) Daar ligt één middel voor de Lichtfabrieken om de menschen weer terug te brengen tot het gas, want de voordeelen van het gas boven andere verwarmingsmiddelen zijn enorm groot. Bovendien heeft de electriciteit als concurrent van het gas in dit opzicht nog zeer weinig te beteekenen. De positie van het gas is zoozeer achteruitgeloopen door de tariefspolitieksedert 1929 heeft de fabriek altijd in dit opzicht de paarden achter den wagen gespannen. Nu heeft spreker in dit voorstel getroffen de uitdrukkelijke erkenning, dat men van dit tarief niets moet verwachten ten aanzien van een vergrooting of van een terugwinnen van het afzetgebied van de Lichtfabrieken. Welke beteekenis heeft dit voorstel dan eigenlijk! Is het alleen een terugkomen op het onmogelijke, dwaze voorstel van Januari 1936, dat zoo ingewikkeld was, dat niemand er iets van begreep? Moet men alleen daarvoor een vereenvoudigd voorstel krijgen? Wat heeft men daaraan? Heeft de Directie over deze zaak geen meening? Onder de toelichtende stukken in de Leeskamer heeft spreker alleen gevonden een brief van Commissarissen; hij had gedacht, dat daar een behoorlijk en welomschreven praeadvies van de directie of van de bedrijfsleiding aanwezig zou zijn. Daarom is spreker door dit voorstel in het minst niet bevredigd; hij zal geen ander voorstel doen, omdat hij zich daartoe absoluut niet bevoegd en op de hoogte acht; ook het amen- dement-Tobé zal sprekers stem niet krijgen, tenzij het spontaan door het College overgenomen zou worden, omdat spreker ten aanzien van dit zeer belangrijke punt de ver antwoordelijke leiding volgen wil en zich niet kan vereenigen met het tusschenschuiven van meeningen van den Raad, waarvan de gevolgen niet tevoren van alle kanten bekeken zijn. Echter doet spreker wel het voorstel tot het instellen van een onderzoek naar de mogelijkheid van invoering van concurreerende gastarieven. De consequentie van een dergelijk voorstel is, dat dan de leiding zich zal hebben uit te spreken over de vraag, wat er moet gebeuren, wanneer een concur- reerend tarief concurreerend n.l. met de surrogaten, waar door de afzet van gas wordt bemoeilijkt, zou worden voorgesteld. Nu zal men zeggen: de gemeente kan de winst niet missen, maar wanneer men op dezen weg blijft voortgaan, zal ze toch de winst moeten missen. Dan zal ze niet alleen de winst moeten missen, doch bovendien nog verlies lijden, omdat de fabrieken geheel of gedeeltelijk leegstaan. Daarom is het beter in de tegenwoordige omstandigheden tijdelijk van winst af te zien en het afzetgebied te behouden, dan het afzetgebied te verliezen en straks, als betere tijden aan breken, aan den kant te staan. Deze gedachte heeft spreker zoo bescheiden mogelijk geformuleerd in een voorstel, waarom trent hij gaarne de meening zou vernemen van het College, geadviseerd door de terzake deskundigen. De Voorzitter deelt mede, dat door den heer de Reede is ingediend de volgende motie: ,,De Raad, van oordeel, dat een onderzoek naar de mogelijkheid van invoering van concurreerende gastarieven gewenscht is, verzoekt Burgemeester en Wethouders een dergelijk onderzoek te doen instellen en daarover met be kwamen spoed te rapporteeren." De heer Hessing acht het in het belang van de fabrieken, dat op het oogenblik zoo weinig mogelijk wordt gesproken over de tarievenpolitiek, die gevoerd wordt. Er is in den laatsten tijd veel over gesproken en geschreven en inderdaad is bij het publiek de meening ontstaan, dat men te veel betaalt. De bezwaren, die bij het publiek leven tegen de tarieven, zijn indertijd in den breede ontvouwd door den heer van Eek. Opgemerkt werd, dat het publiek deze tarieven waarschijnlijk niet zou accepteeren. De Voorzitter bestreed den heer van Eek en zeide, dat van de daken werd ver kondigd, wat aan gas moest worden betaald, dat het zeer duidelijk was wat het publiek voor het gas zou moeten betalen en dat de bezwaren tegen de tarieven niet juist waren. De Voorzitter wijst er op, dat door hem is opgemerkt, dat van de daken is uitgeroepen, dat niet meer betaald zou behoeven te worden dan men in 1935 betaald had. De heer Hessing zegt, dat de Voorzitter blijkens het Verslag heeft opgemerkt: „Van alle daken is uitgeroepen, dat het de bedoeling is, dat men in plaats van petroleum meer gas zal gebruiken, waarbij ook de verzekering is gegeven, dat men, tenminste voor dezelfde hoeveelheid, niet duurder uit zal ziin dan voor 1935." Tegen die tarieven bestonden groote bezwaren. O.a. bestond bezwaar tegen dat minimum van 1.dat intusschen nooit is geheven door de fabrieken. Het lijkt spreker dan Wijziging gasprijzen. (Ilessing e.a.) ook niet juist, wanneer de heer Tobé zegt, dat het bezwaar was gelegen in het vastrecht. Voor de verbruikers van gas en electriciteit heeft altijd een bezwaar gelegen in het betalen van meterhuur. De heer Tobé wenscht naast een ander tarief weder-invoering van deze meterhuur; dat is een zeer groot bezwaar. Men komt er ook niet goedkooper mee uit; integendeel. Bij een verbruik van 60 M3. heeft men noodig een meter van 80 cent huurdie van 40 cent huur is te klein volgens het amendement-Tobé betaalt men dan f 5.20, volgens tarief A van het voorstel van het College 4.80, volgens tarief B 4.65, dus 55 cent minder. Bij een verbruik van 80 M3. betaalt men volgens het amendement-Tobé 6. volgens tarief B 5.45, dus ook 55 cent minder. Zelfs bij een verbruik van 100 M3. scheelt het weer 55 cent. Spreker begrijpt dus niet waarom men een lans breekt voor dat nieuwe tarief. Zelfs voor menschen, die in een maand weinig of niets gebruiken, scheelt het nog niets, want die moeten toch hun meterhuur betalen. Of men dat nu noemt vastrecht of meterhuur, in principe moeten de menschen altijd een zeker bedrag betalen, ook als zij niets gebruiken, en dan acht spreker het onlogischer meterhuur, d.w.z. huur van een maat, te heffen dan vastrecht. Spreker kan zich dus niet vereenigen met het amendement-Tobé en zal meegaan met het voorstel van het College hoewel, indien men destijds meer gehoor had verleend aan de toen geopperde bezwaren, al het in de gemeente ontstane rumoer niet noodig was geweest. De heer van Eek neemt ook voor zijn rekening de uit lating van Commissarissen van de Lichtfabrieken, dat de voorgestelde tariefsverlaging geen zekerheid geeft, dat de achteruitgang in het gasverbruik zal tot staan komen, nog minder dat een stijging van het verbruik daarvan het gevolg zal zijn. Deze uitlating is voor ieder zeer teleurstellend. De Commissarissen van de Lichtfabrieken gevoelen voort durend, dat zij niet vrij zijn om de bedrijfspolitiek te voeren, die zij noodig achten, waardoor in de eerste plaats het ver- bruikersbelang zou worden gediend en bovendien het bedrijf tot bloei zou worden gebracht. Het bedrijf is aan alle kanten gebonden aan de financieele belangen van de gemeente. De financieele belangen van de gemeente eischen iets anders. Dat is zeer teleurstellend, maar aan den invloed van die omstandigheid kan men zich niet onttrekken. De econo mische omstandigheden en de moeilijkheden, die de Regeering de gemeenten in den weg legt, zijn oorzaak, dat de fabrieken deze tactiek moeten volgen. Er is geen bezwaar om te onderzoeken wat de heer de Reede wenscht, maar moet men dat nog wel onderzoeken? Het spreekt vanzelf, dat de Directie ook gaarne tarieven zou stellen, die volkomen concurreerend zijn, maar het bedrijf is gebonden aan de belangen van de gemeente, die natuurlijk gaan boven die van de fabrieken. Het sluitend maken van de begrooting eischt nu eenmaal, dat uit het bedrijf een bepaalde winst in de gemeentekas wordt gestort. De Commissie voor de Lichtfabrieken kan tot geen ander resultaat komen dan dat het voorstel, dat gedaan is, in de gegeven omstandigheden het beste is. Tegen een onderzoek om te trachten een betere oplossing te vinden, is natuurlijk geen bezwaar. In het schrijven van Commissarissen der Lichtfabrieken aan Burgemeester en Wethouders staat, dat de Commissie „hoewel zij dat verzet en die bezwaren grootendeels ongegrond achtte, eenstemmig tot de conclusie was gekomen" dat de tarieven niet konden worden gehandhaafd. Die conclusie was inderdaad eenstemmig, doch spreker is het er niet mede eens, dat die bezwaren grootendeels ongegrond waren. Hij is integendeel van meening, dat het publiek het recht had ontstemd te zijn over deze bepalingen. Het publiek kon niet anders verwachten, waar men wist dat de petroleum een ernstige concurrent was, dan dat de nieuwe tarieven zoodanig zouden zijn, dat zij het verbruik van gas zouden aanmoedigen. Verschillende onderdeelen van de tarieven maakten echter, dat het publiek, dat gas gebruikte, in een onvoordeeliger positie kwam. De sociaal-democratische fractie heeft getracht door amendementen de scherpe kantjes er af te snijden. De Raad heeft die amendementen verworpen. Bovendien brachten de tarieven een groote mate van onzeker heid. De menschen werden angstig. Zij wisten niet meer wat zij moesten betalen. Er kwam een paniek en het spreekt vanzelf, dat toen de grieven werden opgeblazen. Het is in het algemeen een zenuwachtige tijd en spreker kan zich voorstellen, dat in de eerste plaats de vrouwen, die het aanging, in een zenuwachtige stemming verkeerden. Die ontstemming was grootendeels gegrond. De sociaal-democraten hebben tenslotte medegewerkt tot de uitvoering van dit besluit, om de Directie gelegenheid te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 11