MAANDAG 6
APRIL 1936.
165
Rechtspositie onderwijzend personeel.
(Tepe e.a.)
Ambtenarenreglement stellen Burgemeester en Wethouders
voor de redactie als volgt te doen luiden:
„Bij gedeeltelijk verlies van de bezoldiging kan bij het schor
singsbesluit tevens worden bepaald, dat het niet ingehouden
gedeelte van de bezoldiging aan anderen dan aan den ambte
naar zal worden uitbetaald."
Spreker vertrouwt, dat de heer van der Voort zich met
deze redactie kan vereenigen.
De heer van der Voort vereenigt zich met de voorgestelde
redactioneele wijziging.
De Voorzitter constateert, dat het voorstel van den heer
van der Voort is ingetrokken.
Het aldus gewijzigde artikel 53 wordt zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
De artikelen 54 tot en met 56 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Bij artikel 57 komt tevens aan de orde een amendement
van den heer Groeneveld, luidende:
„Ondergetekende stelt voor het bij art. 57 onder i en j
genoemde te doen vervallen."
De heer Groeneveld acht het niet noodig, zijn amendement
nader toe te lichten.
De heer Tepe acht het niet noodig, het amendement van
den heer Groeneveld nader te bestrijden. Ook wanneer de
Raad het amendement aanvaardt, zal de bepaling onver
biddelijk in het reglement terugkomen.
Het amendement van den heer Groeneveld wordt ver
worpen met 17 tegen 15 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Eikerbout, de Vries, Vos,
Bergers, van der Kwaak, Romijn, Tepe, Splinter, van der
Reijden, Manders, Wilbrink, Wilmer, de Reede, Coster, Tobé,
Lombert en Goslinga.
Vóór stemmen: de heeren van Stralen, Verweij, van Weizen,
Groeneveld, van Eek, Jongeleen, Snel, Schiiller, Kuipers,
van der Voort, mevrouw de Cler, mevrouw Braggaar, de
heeren Carton, Vallentgoed en Hessing.
Artikel 57 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De artikelen 58 tot en met 65 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 66, waarbij tevens aan de orde
komt het amendement van den heer Groeneveld, luidende:
„Ondergetekende stelt voor het Georganiseerd Overleg
ook in te voeren voor het onderwijzend personeel en daartoe
de onder Hoofdstuk XI ontworpen artikelen te doen vervallen
en te vervangen door het bepaalde bij Hoofdstuk XIII van
het Ambtenarenreglement 1934 en dus te lezen:
Hoofdstuk XI.
Georganiseerd Overleg.
Art. 66.
De wijze, waarop aan vereenigingen van ambtenaren ge
legenheid wordt gegeven ten aanzien van de vaststelling of
wijziging van hen betreffende algemeen verbindende voor
schriften haar gevoelen te doen kennen, wordt door den Raad
bij afzonderlijke verordening geregeld."
De heer Groeneveld zegt, dat terwijl voor het overige ge-
meentepersoneel het Georganiseerd Overleg is ingevoerd, dit
voor het onderwijzend personeel nog niet het geval is; spreker
ziet echter geen reden waarom hier een uitzondering moet
worden gemaakt voor het onderwijzend personeel. Spreker
acht het zeer belangrijk, dat door het Georganiseerd Overleg
de personeelsorganisaties in dit geval die van het onder
wijzend personeel gelegenheid krijgen met de vertegen
woordigers van het College mondeling van gedachten te
wisselen over de rechtspositie van het personeel. De argumen
tatie van het College heeft op spreker, een zeer zonderlingen
indruk gemaakt. Terwijl ieder gemeente-arbeider bevoegd is,
benoemd te worden in het Georganiseerd Overleg en daartoe
bekwaam geacht wordt, leest spreker in een door het College
overgelegd stuk: „Een zoodanige gedragslijn brengt in-
tusschen voor het onderwijzend personeel haar eigenaardige
moeilijkheden mede, in zooverre als in de praktijk zal blijken,
dat verschillende leden dier Commissie tegenover de te
Rechtspositie onderwijzend personeel.
(Groeneveld e.a.)
behandelen onderwerpen vreemd, althans niet voldoende
deskundig zullen staan."
Spreker weet wel dat het onderwijzerscorps niet zeer hoog
staat aangeschreven bij het College, maar spreker vindt het
wel zeer zonderling, dat de onderwijzers zooveel minder
bekwaam geacht worden dan gewone arbeiders. Spreker is
het daarmee in het geheel niet eens. Het onderwijzend
personeel is tenminste even bekwaam om in het Georganiseerd
Overleg zitting te nemen als een gewoon arbeider. Spreker
beveelt zijn amendement dus bij den Raad aan.
De heer Vos ondersteunt het amendement-Groeneveld, en
onderschrijft de daarvoor door den heer Groeneveld aan
gevoerde argumenten. Hij voegt er nog bij, dat reeds zeer
lang een probleem in de onderwijzerswereld bestaat, dat
broodnoodig dient te worden opgelost, waarvoor toch tot
op heden geen oplossing gevonden kon worden, n.l. dat van
de aansluiting van het lager onderwijs naar het middelbaar
en voorbereidend hooger onderwijs. Dat die vraag nog niet
een oplossing heeft gevonden, wijt spreker voor een groot
deel aan het feit, dat het onderwijzend personeel van deze
3 soorten onderwijs niet genoeg met elkaar in aanraking komt
en van gedachten kan wisselen over de moeilijkheden, waar
mee elke groep van dat personeel heeft te rekenen.
Wanneer door middel van het Georganiseerd Overleg de
vertegenwoordigers van de verschillende groepen bij tijden
bij elkaar komen, zij het ook om over andere zaken te beraad
slagen, zullen zij ongezocht in de gelegenheid zijn ook over
die punten met elkaar van gedachten te wisselen en elkaar
meer en meer te naderen, waardoor misschien eindelijk het
antwoord kan worden gevonden, dat in het belang van het
onderwijs zoozeer noodig is.
De heer Goslinga zegt, dat het amendement van den heer
Groeneveld een blanco artikel is, dat staat tegenover de
positieve voorstellen van het College. De Raad zóu zich met
het amendement kunnen vereenigen en bij de vaststelling van
de daardoor noodig geworden verordening besluiten kunnen
nemen, die in een geheel andere richting gaan dan de heer
Groeneveld op het oogenblik wenscht. Bij aanneming van
het amendement is alleen besloten, dat er iets geregeld zal
moeten worden, maar wordt de regeling zelf niet gegeven,
hetgeen niet in overeenstemming is met de Ambtenarenwet,
die voorschrijft dat de Raad een regeling geeft.
Het Georganiseerd Overleg geeft in zijn huidigen vorm
geen aanleiding tot klachten en heeft ook den organisaties
geen aanleiding gegeven tot requestreeren indien men al
thans den Bond van Nederlandsche Onderwijzers uitschakelt,
die gevraagd heeft alle onderwijszaken in het Georganiseerd
Overleg te mogen behandelen en dus van het Georganiseerd
Overleg een soort van schoolparlement wil maken. Het is
echter niet de taak van het Georganiseerd Overleg te beraad
slagen over b.v. de aansluiting van het lager onderwijs bij
het voorbereidend hooger of het middelbaar onderwijs; het
heeft uitsluitend te beraadslagen over den rechtstoestand van
het onderwijzend personeel.
Het is geen discriminatie van de onderwijzers en de leeraren,
wanneer men zegt, dat b.v. leeraren bij het middelbaar
onderwijs niet veel verstand hebben van de rechtspositie
van het personeel bij het bewaarschoolonderwijs en omgekeerd.
Men acht toch ook b.v. het Georganiseerd Overleg van de
werklieden niet bij uitstek geschikt om te oordeelen over
de rechtspositie van de directie der Lichtfabrieken.
De argumentatie, waarmede het College het amendement
afwijst, bevat een juist element. Dit is in het geheel geen
discriminatie van dit personeel. De heer Groeneveld moet
niet zoo vaak zeggen dat het College blijkbaar het onder
wijzend personeel niet zoo hoog aanslaat; daarmee discri
mineert hij dat personeel veel meer dan de goed gefundeerde
argumenten van het College om geen Georganiseerd Overleg
voor dat personeel in te voeren. Al is de heer Groeneveld
het er niet mee eens, in het voortdurend aanhalen van iets,
waarmee men het niet eens is, zit dan toch altijd een discri
minatie. In de argumenten van het College tegen dit denkbeeld
van den heer Groeneveld zit dus een groot element van juist
heid. Bovendien werkt het door het College voorgestelde
systeem al geruimen tijd en geeft het tot geen enkele klacht
aanleiding. Waarom zou men die goede regeling nu vervangen
door niets, zooals de strekking van het amendement-Groene
veld is? Op grond daarvan hoopt spreker dat de Raad dit
verwerpen zal.
De heer Tepe sluit zich voor de bestrijding van het amende
ment-Groeneveld bij den heer Goslinga aan. In de eerste plaats
is het door den heer Groeneveld voorgestelde Georganiseerd
Overleg niet noodig, omdat er totnutoe geen enkele reden