164 MAANDAG
Benoeming lioofd eener school.
(Vos e.a.)
De heer Vos heeft geen bijzonder krachtig vertrouwen in
het onderzoek, dat door de beide inspecteurs is ingesteld
naar de capaciteiten van een reeks van hoofden van scholen
in verschillende gemeenten, aangezien de Gemeentelijke
Inspecteur nog niet geacht kan worden de praktijk van het
onderwijs zóó deugdelijk te verstaan, dat hij over dengene,
dien hij ziet werken, een alleszins juist oordeel zou kunnen
helpen vormen. Spreker begreep uit het ontkennende ant
woord van den Gemeentelijken Inspecteur op de vraag, of
het dezen bekend was, dat op de lijst van bij-voorkeur
benoembaren de naam stond van iemand, die vroeger in
Leiden als onderwijzer werkzaam was geweest, dat men aan
degenen, die op de lijst voorkwamen geen staat van dienst
had gevraagd. Toch is een staat van dienst noodig voor het
ontvangen van zoo uitgebreid mogelijke inlichtingen over
den sollicitant. Spreker vond wel in de Leeskamer een staat
van dienst van degenen, die thans worden voorgedragen,
maar die staat was te laat gevraagd en men had hem behooren
te vragen, zoodra de personen in aanmerking kwamen voor
plaatsing op de lijst van bij-voorkeur-benoembaren. Spreker
meent, dat het goed zou zijn, als men in den vervolge met
deze opmerking rekening hield.
De heer Tepe zegt, dat de heer Vos er bezwaar tegen maakt,
dat de staat van dienst van de verschillende sollicitanten
niet eerder bij de stukken zou hebben gelegen. Beeds in de
advertentie is naar dien staat van dienst der sollicitanten
gevraagd; dien hebben zij allen ingezonden. Na de benoeming
van den heer Voorwinden zijn die stukken teruggezonden,
maar inmiddels is hun, die voor een benoeming in aan
merking komen, verzocht die stukken weer terug te zenden.
Intusschen is die staat echter opgemaakt.
De heer Goslinga komt op tegen de discriminatie van den
heer Vriend door den heer Vos; men behoeft niet per se
oud-onderwijzer of oud-schoolhoofd te zijn om over iemands
geschiktheid voor de vervulling van de betrekking van hoofd
eener school een oordeel te helpen vormen. Bij het bijzonder
onderwijs slagen de bestuursleden, die gemeenlijk geen oud
onderwijzers zijn, wel goed in de keuze van schoolhoofden.
De capaciteiten, die men toekent aan deze bestuursleden,
kan men zeker ook toekennen aan den heer Vriend.
Wordt benoemd met ingang van een nader door Burge
meester en Wethouders te bepalen datum de heer J. G. A.
van Sluys, met algemeene (32) stemmen.
VII. Benoeming van een hoofd der o.l. school aan den
Zuidsingel B. (48)
Wordt benoemd met ingang van een nader door Burge
meester en Wethouders te bepalen datum de heer J. Berken
bosch, met algemeene (32) stemmen.
VIII. Benoeming van een hoofd der o.l. school aan de
Vrouwenkerksteeg. (48)
Wordt benoemd met ingang van een nader door Burge
meester en Wethouders te bepalen datum, de heer JP.
Paulusse, met 27 stemmen; de heer J. Ringeling verkreeg 5
stemmen.
IX. Benoeming van 4 schoolartsen voor het tijdvak 1
April 1938—1 April 1938. (49)
De heer Jongeleen heeft in de vorige vergadering het
College verzocht bij de benoeming van een geneesheer rekening
te houden met de wenschelijkheid van aanstelling van jonge
doctoren. Met dit verzoek is thans geen rekening gehouden.
Wanneer spreker zich niet tegen deze voordracht verzet,
is het niet, omdat hij intusschen van inzicht veranderd zou
zijn, maar wel, omdat sprekers fractie nog altijd den wensch
koestert, die herhaalde malen door den heer Koole in den
Raad is geuit, dat zal worden overgegaan tot de aanstelling
van een vol ambtenaar-schoolarts. Spreker verzet zich dus
niet tegen deze voordracht, maar behoudt zich het recht
voor, nader op deze zaak terug tekomen.
De heer van Stralen kan, gezien den korten tijd tusschen
de vorige Raadsvergadering en deze, niet anders doen dan
herhalen hetgeen hij bij punt 5 der agenda van de Raads
vergaderingvan 16 Maart j.l. den heer Jongeleen heeft ge
antwoord op een opmerking van dezelfde strekking: totnutoe
was het usance, ook bij de benoeming van schoolartsen,
opnieuw te benoemen de artsen, wier benoemingstermijn
verstreken was. Spreker herhaalt zijn toezegging dat bij een
werkelijke vacature dat wil zeggen, wanneer tusschentijds
een van die artsen zijn functie ter beschikking zou stellen
6 APRIL 1936.
Benoeming schoolartsen; e.a.
(Van Stralen e.a.)
door het College overwogen zal worden, of daarvoor een
van de jonge doctoren in aanmerking zal worden gebracht.
Spreker zelf is een voorstander van de aanstelling van een
schoolarts met de volledige positie van ambtenaar, maar
deze zaak is thans niet aan de orde en bovendien schrijft
de bestaande verordening voor, dat de schoolartsen voor den
tijd van twee jaar worden benoemd. De heer Jongeleen zou
tegen het einde van dezen termijn een voorstel tot wijziging
van de verordening kunnen indienen. Het geldt hierbij
trouwens een aanbeveling, zoodat de Raad ook anderen zou
kunnen benoemen. Men vergete hierbij niet, dat de be
trokkenen in de pensioenregeling zijn opgenomen en een
zekere rechtspositie hebben al worden zij ook slechts voor
den tijd van twee jaar benoemd.
De heer Goslinga hoopt, dat de heer van Stralen het bij
overwegen zal laten. De betrekking van schoolarts is een
bijbetrekking voor artsen, die reeds eenige ervaring hebben
en niet voor jonge, pas afgestudeerde artsen, voor wie het
salaris van 1.000.per jaar ook niet voldoende zou zijn.
Stelde men jonge artsen aan, dan bestond het gevaar, dat
de gemeentelijke Geneeskundige Dienst een doorgangshuis
werd voor artsen, die zich in Leiden wilden vestigen.
De heer Jongeleen zegt, dat de heer van Stralen heeft
toegezegd, sprekers wensch bij een voorkomende vacature
te zullen overwegen. Zoo staat bij spreker de zaak niet.
Zoolang deze artsen leven, zit men dan aan een verkeerd
systeem vast. Spreker heeft verzocht voortaan jonge artsen
te benoemen, omdat de jonge intellectueelen zich in het
algemeen zeer moeilijk een positie kunnen verwerven; zij
hebben het veel moeilijker dan oude, gevestigde artsen. In
Leiden hebben zich verscheidene jonge doctoren gevestigd,
die misschien moeten leven van een inkomen, dat meer dan
schandalig is. Men moet hier jongen doctoren, die gevestigd
zijn, een kans geven zich een bestaan te verwerven. Spreker
hoopt dat bij komende voordrachten met deze opmerking
van hem rekening gehouden zal worden.
De Voorzitter zegt, dat het College ook rekening houdt
met de belangen van de kinderen. Men moet doctoren hebben
die de noodige ervaring van de behandeling van kinderen
hebben en men moet niet zoozeer letten op het feit, of iemand
lust heeft zich hier te vestigen.
Worden wederom benoemd, zulks voor het tijdvak van
1 April 19361 April 1938, Mejuffrouw Dr. C. Hovens Gréve,
met algemeene (32) stemmen; de heeren H. P. Veldhuyzen
en W. J. E. M. Simons, ieder met 31 stemmen, en de beer
A. J. B. Poortman met 30 stemmen; van onwaarde waren
resp. 1, 1 en 2 stemmen.
(De heer Beekenkamp had de vergadering tijdelijk ver
laten).
De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor de
genomen moeite.
X. Voortzetting van de behandeling van het voorstel tot
vaststelling van een verordening, houdende regeling van den
rechtstoestand van het onderwijzend personeel, verbonden aan
de openbare inrichtingen van onderwijs der gemeente Leiden,
en in verband daarmede, tot wijziging van verschillende ver
ordeningen betrekking hebbende op het openbaar onderwijs in
deze gemeente. (237 van 1935 en 10)
Voortgezet wordt de artikelsgewijze behandeling van de
verordening sub A.
De artikelen 49 tot en met 52 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Bij artikel 53 komt aan de orde een amendement van den
heer van der Voort, luidende:
„Ondergeteekende stelt voor art. 53, le lid, als volgt te
lezen
Abt. 53.
le lid. De schorsing ingevolge artikel 52, eerste lid, onder
a,b end gaat, indien zulks bij het schorsingsbesluit is bepaald,
met geheel of gedeeltelijk verlies der bezoldiging gepaard,
het niet ingehouden gedeelte van de bezoldiging kan aan de
gemachtigde van den ambtenaar worden uitbetaald."
De heer Tcpe zegt, dat het College zich met het oog op de
gewenschte uniformiteit volkomen kan vereenigen met de
strekking van het amendement. De bepaling is door een
omissie niet in de concept-verordening opgenomen. In
verband met de overeenkomstige bepaling in het Algemeen