MAANDAG 6 APRIL 1936. 163 Overplaatsing hoofden van scholen. (Tepe c.a.) gedoemd zou zijn. De heer van Schaik was in den laatsten tijd zelf bevreesd voor opheffing van die school; hij heeft daarover met spreker gesproken en toen heeft spreker hem er op gewezen, dat dat gevaar niet zeer groot was, maar dat onder de tegenwoordige omstandigheden naar sprekers overtuiging niemand geschikter was om dat gevaar van die school af te wenden dan juist hij. Daarom heeft het College ook juist gemeend den heer van Schaik aan die school te moeten laten, omdat hij daar uitermate goed op zijn plaats is. Men kan wel zeggen: overgang van een school voor eind onderwijs naar een opleidingsschool is toch een bevordering, maar dat kan spreker als democraat eigenlijk slechts ten halve onderschrijven. Spreker heeft de hoofden van scholen voor eindonderwijs, die bij hem kwamen solliciteeren voor overplaatsing naar opleidingsscholen, er dan ook meermalen op gewezen, dat het meer in hun lijn lag hun groote krachten bij uitstek aan te wenden op scholen, waar in hoofdzaak het volkskind zijn opleiding zoekt. Al mag het dus voor den betrokkene een bevordering schijnen, indien men zich stelt op het juiste standpunt, n.l. dat het er bij het onderwijs niet in de eerste plaats om te doen is, of het hoofd of de onderwijzer een aangenamen werkkring heeft, en resultaten kan bereiken, die hem persoonlijk kunnen bevredigen, maar dat het er zoowel voor de onderwijzers als voor de hoofden van scholen op aankomt resultaten te bereiken in het belang van het volk, in het belang van het kind en in het bijzonder in het belang van het volkskind, kan men de voorgestelde overplaatsingen niet beschouwen als een bevordering en een bewijs van waardeering voor groote verdiensten. Eerder is het handhaven van een bepaald hoofd voor een bepaalde school, die speciaal wegens den aard van de kinderen, die haar bezoeken, een speciaal soort van onderwijs en een speciaal soort van onderwijzers noodig heeft, een compliment voor het hoofd dan een miskenning van zijn verdiensten. Zeer ten onrechte bestaat bij het onderwijzerscorps de meening, dat de overplaatsing van een hoofd van een school voor eindonderwijs naar de Leerschool voornamelijk te be schouwen is als een bewijs van bijzondere appreciatie van de verdiensten van het betrokken hoofd. De heer Vos heeft deze meening gebruikt als argument tegen de overplaatsing van den heer Voorwinden. Spreker aanvaardt dit argument n.pict.hjj,bPbft..hit^lpitepd oefening, gehouden, mgt de. vraag, wie in het belang van het onderwijs voor overplaatsing in aanmerking komt. Na zorgvuldig onderzoek, ingesteld door den Rijksinspecteur, den Gemeentelijken Inspecteur en spreker, en na herhaaldelijk overleg gepleegd te hebben met den betrokkene, is men met eenparigheid van stemmen tot de conclusie gekomen, dat de heer Voorwinden de eerst aangewezene is voor de vervulling van de betrekking van hoofd der Leerschool. De omstandigheid, dat de laatste jaren de school aan de Medusastraat meermalen een ander hoofd heeft gehad, mag in geenen deele van invloed zijn op de overplaatsing van den heer Voorwinden. Spreker vestigt met nadruk de aandacht er op, dat de overplaatsing van den héér Voorwinden en de niet-over- plaatsing van den heer van Schaik hoegenaamd geen verband houden met de verdiensten van genoemde heeren, maar uitsluitend bekeken zijn uit het oogpunt van het belang van het onderwijs. De heer Vos heeft nu van den Wethouder vernomen, dat spreker de meening, die omtrent overplaatsingen bij de autoriteiten bestaat, onjuist heeft weergegeven. Onder de hoofden van scholen leeft intusschen wel de meening, dat een dergelijke overplaatsing is te beschouwen als een bewijs van waardeering voor bewezen diensten. Zoo is het natuurlijk door den heer van Schaik ook bekeken. Deze kan intusschen in sommige opzichten tevreden zijn, want de Wethouder heeft den lof, door spreker den heer van Schaik gebracht, volkomen onderschreven; daaruit mag men verwachten dat de heer van Schaik bij dezen Wethouder althans in goede gedachten zal blijven; dat belooft misschien voor de toekomst wat goeds. Evenwel is het niet logisch, dat het voor den een een compliment is, als hij aan de school blijft, waar hij werk zaam is, en voor den ander, als hij wordt overgeplaatst. Spreker acht het trouwens wonderlijk dat de autoriteiten in 3 maanden al aan het werk van een schoolhoofd kunnen zien, dat hij geschikt en bekwaam is aan het hoofd te worden geplaatst van een school als de Leerschool; daarvoor brengt spreker aan de autoriteiten een compliment; hij erkent gaarne, dat dit hèm onmogelijk zou zijn. Spreker doet geen bepaald voorstel, omdat hij dezen middag geen positief resultaat verwacht, maar hij hoopt dat in het vervolg eenige rekening gehouden zal worden met zijn opmerkingen. De heer Groeneveld heeft van den Wethouder nog geen Overplaatsing hoofden van scholen; e.a. (Groeneveld e.a.) antwoord gehad op zijn vraag, of deze het een onderwijs- belang acht dat aan de school Medusastraat-B binnen 4 jaren 6 hoofden waren. De heer Tepe zegt, dat de heer Groeneveld dit antwoord kan concludeeren uit hetgeen spreker gezegd heeft. Spreker beschouwt dit op zich zelf niet als een voordeel, maar het behoeft niet altijd een nadeel te zijn. Wanneer aan het hoofd van die school iemand staat, dien men aangewezen acht voor overplaatsing naar een andere school, behoeft de vrees hiervoor alleen niet te weerhouden van overplaatsing naar die andere school. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. Vervolgens is aan de orde: IV. Benoeming van een tijdelijk leerares in de Wis- en Natuurkunde aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes. (47) De heer Goslinga maakt uit Ingekomen Stuk No. 47 op, dat mevrouw Jonker wegens ziekte verhinderd is haar be trekking waar te nemen, en dat zij om die reden vervangen moet worden door mejuffrouw Hiemstra, maar uit de stukken, die in de Leeskamer ter inzage hebben gelegen, maakt spreker op dat 31 lesuren voor mevrouw Jonker te zwaar zijn en dat daarom mejuffrouw Hiemstra er 11 zal overnemen. De stukken die in de Leeskamer hebben gelegen kloppen dus niet op Ingekomen Stuk No. 47. Krijgt mevrouw Jonker nu 20 lesuren betaald en mejuffrouw Hiemstra 11? Dat is ook zeer onduidelijk. De heer Tepe antwoordt den heer Goslinga, dat inderdaad bij het afdrukken van Ingekomen Stuk No. 47 een kleine omissie heeft plaats gehad, doordat er diende te staan, dat mevrouw Jonker door ziekte verhinderd is haar betrekking ten volle waar te nemen. Door ziekte kan mevrouw Jonker niet 31 lesuren geven, maar slechts 20; zij blijft echter ten volle in haar betrekking gehandhaafdalleen worden de les uren, die door haar niet gegeven kunnen worden, door me juffrouw Hiemstra. gegeven. Met. andere, woorden;. Het salaris van mevrouw Jonker gaat door. De heer Goslinga vraagt, of het College zich door een eigen zelfstandig onderzoek overtuigd heeft van de juistheid van de gronden van de aanvrage van dra. JonkerWesterveld om gedeeltelijk van haar taak ontheven te worden. Is een geneeskundig onderzoek vanwege de gemeente ingesteld? Het besluit tot het uitgeven van gelden, noodig voor haar vervanging, moet op zeer goede gronden berusten en niet alleen gebaseerd zijn op de mededeeling van de directrice van de H.B.S., die blijkbaar het een en ander vernomen heeft van den huisarts van de betrokkene. De heer Tepe zegt, dat het onderzoek naar de ziekte van onderwijzend personeel niet pleegt te worden ingesteld door de afdeeling; het zijn de hoofden, die voorstellen een plaats vervanger te benoemen; die hebben dat onderzoek in te stellen. Spreker meent er zich ten dezen ten volle op te kunnen verlaten, dat de directrice van deze school haar instructie opgevolgd heeft, zich in verbinding gesteld heeft met dr. Horst en gecontroleerd heeft of de ziekte inderdaad van dien aard is. Spreker neemt, op gezag van de positie van mejuf frouw van Hoorn en van de wijze, waarop zij haar taak ver vult, dus aan dat zij ook in dit opzicht aan haar plicht heeft voldaan. Dat mag men trouwens van de andere hoofden ook aannemen; niet bij elke voordracht wordt overlegging van een briefje gevraagd van de hoofden, wanneer een plaatsver vanger moet worden aangesteldUit het feitdat mevrouw Jon ker zelf keuring heeft aangevraagd, blijkt dat zij niet van simulatie verdacht kan worden. Er is dus geen twijfel, of inderdaad verhindering van de waarneming van de betrek king voor mevrouw Jonker aanwezig is. De Voorzitter verzoekt den heeren Goslinga, Manders, mevrouw de Cler en den heer de Vries het stembureau te vormen. Wordt met ingang van 9 Maart 1936 tot wederopzeggens, doch uiterlijk voor den verderen duur der cursus 19351936 benoemd met algemeene (32) stemmen Mejuffrouw Dra. A. Hiemstra. VI. Benoeming van een lioofd der o.l. school aan de Medusa- straat B. (48)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 3