162
MAANDAG 6
APRIL 1936.
Ontslag aan eenige onderwijzers; e. a.
(Voorzitter e.a.)
schoolgebouw aan de Lusthoflaan aanwezige gaskachels door
een nootjesketel, ongegrond wordt verklaard.
Zal in de Leeskamer ter visie worden gelegd.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Verslag van Curatoren van het Stedelijk Gymnasium
nopens den toestand van het Gymnasium gedurende het
jaar 1935.
Zal in uittreksel worden opgenomen in het gemeenteverslag.
2°. Voordracht van het Bestuur der Vereeniging „de
Ambachtsschool" ter Vervulling van een in het Bestuur open-
gekomen plaats.
Zal worden opgenomen onder de Ingekomen Stukken.
3°. Proces-verbaal van de opneming van kas en boeken
van den Gemeente-Ontvanger.
Zal in de Leeskamer voor de leden ter lezing worden gelegd.
De Voorzitter deelt alsnog mede:
dat het overeenkomstig een terzake aan hen uitgebracht
advies van de Subcommissie voor de Steunverleening, in het
voornemen van Burgemeester en Wethouders ligt om de
eventueele verstrekking van brandstof aan de daarvoor in
aanmerking komende werkloozen, ook voor de komende
winters in natura te doen plaats hebben.
Aan de orde is alsnu:
I. Voorstel tot liet verleenen van ontslag aan een drietal
hoofden van o.l. scholen en aan een drietal onderwijzers l.o.,
wegens liet bereiken van den zestigjarigen leeftijd. (46)
II. Praeadvies op liet verzoek van W. Koops, om ontslag
als leeraar in de paedagogiek aan de Gemeentelijke Kweek
school voor onderwijzers en onderwijzeressen. (59)
III. Praeadvies op het verzoek van J. L. van Leeuwen om
ontslag als onderwijzer hij het openbaar vervolgonderwijs.
(60)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen I tot en met
III besloten.
De Voorzitter stelt thans aan de orde:
V. Voorstel tot overplaatsing van een drietal hoofden van
o.l. scholen. (46)
De heer Vos stelt zich niet voor, dat hij in deze vergadering
met het maken van eenige opmerkingen over het voorstel
een positief resultaat zal verkrijgen, maar hoopt, dat zijn
opmerkingen niet zóó onbelangrijk geacht zullen worden,
dat men daarmede bij een volgende gelegenheid geen rekening
zou willen houden.
Het College vermeldt in het Ingekomen Stuk niet de gronden
waarop het de overplaatsing voorstelt. In de leeskamer lagen
ter inzage het afschrift van de missive, welke het College
gericht heeft aan den Inspecteur van het Lager Onderwijs,
houdende mededeeling van het voornemen der thans voorge
stelde overplaatsing en het verzoek om advies, alsmede het
advies van den Inspecteur, die verklaart, zich met het
voorstel van het College te kunnen vereenigen.
Het is alles en dit alles beteekent in dit geval niets. Voor
deze wijze van overplaatsing wordt geen enkele grond aan
gevoerd.
De hoofden van scholen en misschien ook de autoriteiten
beschouwen deze overplaatsingen als een bevordering, althans
als een bewijs van waardeering van de autoriteiten voor
bewezen diensten. Het is daarom pijnlijk te moeten ervaren,
dat voorbijgegaan is een man, die meer diensten aan de ge
meente heeft bewezen dan twee van de drie thans voorge
dragenen, en als schoolhoofd meer dienstjaren heeft dan de
drie voorgedragenen te zamen, bijna 14 jaren; die in dien
tijd getoond heeft een krachtig verantwoordelijkheidsbesef
te bezitten, die met toewijding zijn taak vervult, die hart
heeft voor zijn leerlingen, die goed overweg kan zoowel met de
ouders van zijn leerlingen als met het hem ondergeschikt
onderwijzend personeel, die in zijn vrijen tijd en buiten de
school veel arbeid verricht in het belang van het onderwijs
in het algemeen en van zijn school in het bijzonder. Onbe
grijpelijk is het, dat de autoriteiten niet gevoelen, dat zij,
door zulk een man voorbij te gaan, schade toebrengen aan
Overplaatsing hoofden van scholen.
(Vos e.a.)
het onderwijs, omdat zij daardoor, niet alleen bij hem, maar
ook bij het corps onderwijzers, waarbij hij gezien en geacht
is en stellig bij het beste deel daarvan, afbreuk doen aan de
beroepsliefde.
Dergelijke overplaatsingen worden geacht te zijn een bewijs
van waardeering voor bewezen diensten, maar het is onbe
grijpelijk voor spreker hoe dit het geval kan zijn ten aanzien
van den heer Voorwinden. Deze is n.l. in dienst van de ge
meente sinds 1 December 1935, dus 3 maanden. Het is onbe
grijpelijk hoe deze in dien korten tijd nu al zooveel gepres
teerd kan hebben dat hij daarvoor dergelijk blijk van waar
deering verdient.
Indien nu straks de heer Voorwinden overgeplaatst zal
worden, zal zijn opvolger het vijfde hoofd van deze school
zijn binnen enkele jaren. De mutaties in de betrekking van
hoofd van deze school zijn niet ontstaan door overlijden,
pensionneering of vertrek naar een andere gemeente, doch
uitsluitend door het beleid van autoriteiten, door overplaat
sing van die hoofden. De heer van Rijswijk is 4 jaren geleden
overgeplaatst naar de school aan de Boommarkt; en vandaar
2 jaren geleden naar de school aan de Pieterskerkstraat.
Zijn opvolger aan de school aan de Medusastraat is ook zijn
opvolger geworden aan de school aan de Boommarkt. Daarna
heeft de heer Wisse, onderwijzer aan de Centrale School,
gedurende anderhalf jaar de functie van hoofd vervuld en
werd toen overgeplaatst naar de school aan de Aalmarkt.
De heer Voorwinden is thans drie maanden hoofd der school
aan de Medusastraat geweest.
De autoriteiten behoorden te gevoelen, dat deze groote
onbestendigheid schade toebrengt aan het onderwijs, althans
aan het onderwijs van deze school. De ouders schrikken er
van terug hun kinderen toe te vertrouwen aan een inrichting,
die telkens van leiding verandert.
De heer Groeneveld sluit zich aan bij het betoog van den
heer Vos, die echter vergat mede te deelen, dat als hoofd
van de school aan de Medussatraat B ook nog is werkzaam
geweest de heer Broese, zoodat sedert 1932 deze school zes
verschillende hoofden heeft gehad. Deze school schijnt in
het bijzonder een doorgangshuis te zijn voor pas benoemde
hoofden, die van verre komen, naar een z.g. nettere school.
Spreker vraagt den Wethouder, of deze, die altijd zegt bij
alles, wat hij doet en laat uitsluitend het belang van het
onderwijs in het oog te houden, het ook in het belang van
het onderwijs acht, dat in den tijd van vier jaar zes ver
schillende personen als hoofd van een bepaalde school werk
zaam zijn.
De heer Tepe constateert, dat de heer Vos niet tot een
bepaalde conclusie is gekomen, althans geen voorstel heeft
gedaan. Spreker onderschrijft niet alleen de meening van
den heer Vos, dat de overplaatsing van een hoofd eener
school naar een school van meer standing moet beschouwd
worden als een bewijs van waardeering voor de verdiensten
van dat hoofd, in het geheel niet, maar wijst haar ook na
drukkelijk van de hand.
De overplaatsingen, welke het College voorstelt, worden
uitsluitend voorgesteld in het belang van het onderwijs. Dit
neemt natuurlijk niet weg, dat in bepaalde omstandigheden,
waarin men tusschen verschillende personen kan kiezen, die
met het oog op het belang van het onderwijs allen even
geschikt zijn, met de verdiensten, het aantal dienstjaren en
de capaciteiten van de betrokkenen rekening wordt gehouden.
Het is evenwel volkomen onjuist, in het algemeen uit te gaan
van de gedachte dat voor overplaatsing waardeering van
verdiensten het motief is. Op grond daarvan is het voor
spreker zeer gemakkelijk te bestrijden de opvatting van den
heer Vos ten aanzien speciaal van de niet-overplaatsing van
den heer van Schaik, het hoofd van de school aan de 3 October-
straat. Dit is een prachtig voorbeeld ten bewijze, dat bij
overplaatsing niet allereerst rekening gehouden wordt met
de verdiensten van den betrokken persoon. Hetgeen de heer
Vos over dit schoolhoofd gezegd heeft, kan spreker geheel
onderschrijven. De heer van Schaik heeft zeer zeker in de
laatste 4 jaren toen is spreker meer in de gelegenheid
geweest dit te constateeren dan in de daaraan voorafgaande
jaren als hoofd van de school aan de 3 Octoberstraat
een bijzonderen ijver aan den dag gelegd, zoowel in de school
zelf als daarbuiten, in dien zin, dat hij getracht heeft die
school in elk opzicht op peil te houden en te voorkomen,
dat ze, door haar toestand, in aanmerking zou komen voor
opheffing. Het argument, waarom indertijd door den Raad
het voorstel van het College tot overplaatsing van den heer
van Schaik verworpen is, was trouwens dit, dat niemand
zoo goed als de heer van Schaik juist die school op peil kon
houden en er voor kon waken, dat ze niet ten ondergang