VRIJDAG 21 FEBRUARI 1936.
139
Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen.
Directeur deze zaak eens bespreken zal. Twee maanden
geleden is deze zaak aan de orde gesteld; de Wethouder had
dus voldoende gelegenheid haar onder oogen te zien. Uit dit
antwoord van den Wethouder blijkt voldoende, dat deze
zaak zoo pijnlijk is, dat de Wethouder haar in den doofpot
wil stoppen. Bij deze begrooting hadden de Raadsleden een
behoorlijk antwoord van den Wethouder mogen verwachten,
waarom iemand uit Koudekerk onmiddellijk in gemeente
dienst benoemd wordt, terwijl zoovele bekwame chauffeurs
bij de arbeidsbeurs staan ingeschreven en geen kans krijgen
aangesteld te worden bij den Reinigingsdienst. Spreker dringt
er op aan dat de Wethouder, waar hij thans deze zaak niet
heeft uiteengezet, in de eerstvolgende raadsvergadering al
thans een antwoord op de gestelde vraag zal geven.
Inzake het ontslag van den derden opzichter bij den
Reinigingsdienst is spreker den heer Splinter erkentelijk voor
het feit, dat deze bij het afleggen van zijn verklaring bij het
begin der avondzitting van gisteren tevens spreker gerehabi
liteerd heeft. Met geen woord heeft de Wethouder sprekers
argumenten en feiten weerlegdevenmin heeft hij het rapport
van den Directeur verdedigd. Met geen woord heeft de
Wethouder betwist, dat de ontsmettingsdienst al in werking
was voordat de derde opzichter benoemd was. Evenzoo is
het gesteld met de indeeling van den dienst; door het z.g.
verminderen van het werk van opzichter Neuteboom kan
één opzichter ontslagen worden, maar opzichter Neuteboom
krijgt slechts het toezicht over 4 kolkenruimers er bij, terwijl
aan opzichter Sloos die geen enkele vermindering van werk
zaamheden heeft gekregen, de geheele overige dienst van den
opzichter, die ontslagen moet worden, opgedragen wordt.
Evenmin als de heeren Wilbrink en Beekenkamp kan ook de
Wethouder ook maar met één argument het rapport van den
Directeur verdedigen. Doordat hij dit rapport eenmaal aan
vaard heeft, heeft hij zich in deze positie gebracht, dat hij
nu niet meer terug kan; nu tracht hij door het stellen van
de prestige-quaestie dit ontslag en zijn houding te recht
vaardigen. Door niet-aanvaarding van het voorstel van het
College zou het prestige van den Directeur lijden. Maar wie
heeft in dit debat het prestige van den Directeur geschaad?
Niet zij, die dit voorstel No. 2 hebben gedaan, maar de heer
Splinter, volgens wien de heer Bosman het eenige jaren ge
leden juist had ingezien en niet hij zelf. Hier zette de Wet
houder dus den heer Bosman op den stoel van den Directeur,
waarbij hij dus tevens een vernietigend oordeel uitsprak over
het rapport van den Directeur, waarin deze aanstelling van
een derden opzichter voorstelde. De heer Splinter beroept
zich nu op het deskundig rapport van den Directeur, waaraan
hij zegt zich te moeten houden, en zegt nu, dat hij niet op
den stoel van den Directeur kan en moet gaan zitten, terwijl
hij even daarvoor het deskundig rapport van Juni 1934 van
den Directeur op de scherpst mogelijke wijze veroordeeld
heeft. De heer Splinter, en niemand anders, heeft het prestige
van den Directeur zeer geschaad door te verklaren, dat zijn
rapport van 1934 niet juist was, maar dat het inzicht van
den heer Bosman toen juist was geweest. De heer Splinter
mist daardoor elk recht om tegen spreker uit te spelen, dat
hij het prestige van den Directeur aantast en om zich het
recht aan te matigen te zeggen, dat men zich moet houden
aan het deskundig rapport van den Directeur; de Wethouder
is niet in staat geweest dit met bewijzen te verdedigen tegen
de door spreker aangevoerde argumenten. Laat het College
in het belang van de gemeente en van den Reinigingsdienst
van deze zaak geen prestige-quaestie maken. Nu zegt Wet
houder Splinter wel toe, dat het College zal trachten bij
ontslag zooveel mogelijk voor dezen opzichter te doen, maar
wat het College zal doen wordt niet medegedeeld. Wil het
College verklaren, dat het dezen opzichter in een anderen
tak van gemeentedienst zal aanstellen? Dit moge voor den
betrokken opzichter en zijn gezin aangenaam zijn, maar dan
staat nog niet vast dat de dienst door 2 opzichters vervuld
kan worden. Het College brengt dan juist het persoonbjk
element in deze zaak, terwijl het beweert dat de Raadsleden
dit gedaan hebben.
Volgens den Wethouder zijn de door spreker aangegeven
bezuinigingen 1, 2 en 4 geen bezuinigingen. Het College wil
dit nu eenmaal niet erkennenin de Memorie van Antwoord
geeft het echter de 200.minder watergebruik wel degelijk
als een besparing aan.
Maar al was er niets te bezuinigen, dan nog is ontslag
van den opzichter noch in het belang van den dienst noch
in dat van de gemeente. Spreker doet een ernstig beroep op
het College en op den Raad om in het belang van de gemeente
en van den Reinigingsdienst het voorgestelde ontslag in te
trekken, dan wel voorstel No. 2 van spreker aan te nemen.
Volgens den heer Wilbrink bezitten de christebjk-historische
raadsleden beginsel- en karaktervastheid en dienen zij naar
Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen.
(Sehüller e.a.)
hun christelijke beginselen en overtuiging de gemeente
belangen. Spreker neemt dit onvoorwaardelijk aan en ver
trouwt dan ook, dat de Wethouder hem eerlijk zal antwoorden
op deze vraag: Is het juist, dat de Directeur van den Reini-
gings- en Ontsmettingsdienst ingediend heeft, of voornemens
is geweest in te dienen, een voorstel bij het College, of bij
Wethouder Splinter, in welk voorstel in overweging wordt
gegeven het voorstel van het College in te trekken, welke
intrekking geen beletsel behoefde te zijn voor het behoud
van het prestige van den Directeur tegenover diens personeel?
De heer Splinter zegt, dat hem daarvan niets bekend is.
De heer Sehüller heeft het den Wethouder op den man af
gevraagd en moet dus aannemen, dat het een eerlijke ver
klaring is van den Wethouder, die haar tegenover zijn God
moet verantwoorden. Spreker heeft zijn voorstel met de
andere onderteekenaren gedaan in het belang van de ge
meente en hoopt dan ook, dat de Raad het zal aanvaarden,
niet in de eerste plaats in het belang van den opzichter en
diens gezin, maar in dat van den Reinigings- en Ontsmet
tingsdienst.
Mevrouw de Cler heeft haar voorstel omtrent het schoon
maken der gemeentegebouwen (No. 19) ingediend, voordat
zij klachten had vernomen over de firma Cemsto, omdat naar
haar oordeel het schoonmaken der dienst- en schoolgebouwen
aan niemand beter is toe te vertrouwen dan aan de overheid
zelf. Toch zou spreekster gaarne willen, dat de Wethouder een
degelijk onderzoek naar de gesties van genoemde firma
instelde. De firma trekt zich niets aan van de besteksbepaling,
dat zij het werk moet inrichten in overleg met de hoofden van
dienst en de hoofden van scholen en regelt het, zooals zij het
zelf wil.
Spreekster zag gaarne, dat de Wethouder er voor zorgde,
dat de werkster, die bij de overneming van het werk door de
Cemsto ziek was, bij de firma in dienst werd genomen op de
zelfde voorwaarden, waaronder zij in gemeentedienst werk
zaam was.
De Yereeniging tot Verbetering van het Lot der Blinden heeft
haar werk kunnen voortzetten dank zij de subsidie van de
gemeente, welke steeds verhoogd werd, maar niet dank zij
haar eigen optreden. Spreekster handhaaft haar meening,
dat de zorg voor onvolwaardige arbeidskrachten de taak van
de overheid is.
Spreekster hoopt, dat het College spoedig zal komen met
voorstellen tot het doen bouwen van woningen voor ouden
van dagen, zulks mede in verband met de werkverruiming
voor vele jonge bouwvakarbeiders.
Het aantal ouden van dagen, dat in aanmerking komt voor
ouderdomsrente, wordt steeds grooter en al moge het aantal
personen, dat nu in aanmerking zou kunnen komen voor
opneming in een tehuis voor ouden van dagen, niet groot zijn,
het zal steeds grooter worden en daarom dient de overheid
er voor te zorgen, dat als deze personen om onderdak vragen,
er ook een inrichting is, waarin zij kunnen worden opgenomen.
In antwoord op de desbetreffende opmerking van den
heer van der Kwaak zegt spreekster, dat, wanneer zij de be
staande inrichtingen bezoekt, zij dit niet doet om te zoeken
naar klachten, maar wel uit zuivere belangstelling. Intusschen
zijn in de bestaande tehuizen verschillende verbeteringen
aangebracht, nadat de zaak in den Raad was aangesneden.
Het gemis aan geestelijke vrijheid blijft voor de sociaal
democraten steeds een bezwaar om alle ouden van dagen in
de bestaande inrichtingen te doen opnemen. Volgens den heer
Goslinga behooren tot degenen, die thans in inrichtingen
buiten de gemeente worden opgenomen, ook vele alcoholisten.
Spreekster hoopt, dat dit voor hem een stimulans zal zijn om
te stemmen voor het voorstel van den heer Hessing, aange
zien voorkomen beter is dan genezen.
De heer van der Voort heeft geen verkeerde voorstelling
van den gang van zaken in het Georganiseerd Overleg aan
den Raad gegeven, maar de heer Eikerbout heeft in den Raad
niet durven bekennen, welke houding hij in het Georganiseerd
Overleg heeft aangenomen, toen hij zich vereenigd heeft met
een compromis ten aanzien van de loonen der werklieden,
waarmede ook spreker zich heeft vereenigd.
De heer Eikerbout vereenigde zich met het voorstel van
het College tot toepassing van een verlaging van 4 spreker
heeft dit niet gedaan; de heer Eikerbout moest nu eerst den
Wethouder hooren. Het spijt spreker niet, dat hij dit struis
vogelpolitiek genoemd heeft, want daartoe heeft hij het recht.
Spreker is het met het College eens, dat het niet aangaat op
de geheele bevolking een last te leggen ter voorkoming van
een salarisverlaging voor een kleine groep van burgers.