VRIJDAG 21 FEBRUARI 1936. 115 Gemeeiite-begrooting Algemcenc beschouwingen, (van Weizen e.a.) in Leiden vrijwel onmogelijk was. Spreker heeft niet betoogd, dat er in Leiden geen industrieele bedrijven zijn, die in moeilijkheden verkeeren, maar heeft wel sterk in twijfel ge trokken, of dit met alle bedrijven het geval is. In de aller eerste plaats zouden de openbare bedrijven in aanmerking kunnen komen. Aangezien men volgens Wethouder Verweij en andere sprekers niet aan belastingverhooging zal kunnen ontkomen, is het gewenscht een zakelijke bedrijfsbelasting in te voeren, alvorens over te gaan tot de verzwaring van de belasting op een andere wijze, die op verschillende punten zeer aanvechtbaar zou kunnen zijn. Spreker handhaaft tegenover het gewijzigde voorstel van den heer van Eek e.a. met betrekking tot de uitvoering van verschillende openbare werken (No. 1) de bezwaren, die hij tegen het oorspronkelijke voorstel heeft aangevoerd, hetgeen niet wil zeggen, dat hij er tegen zal stemmen. Bij de toe lichting van dit voorstel zwijgt men als een sphynx over de loonen, die bij de uitvoering van deze werken moeten worden betaald. Er zijn werken bij genoemd, die voor uitvoering in werkverruiming niet in aanmerking komen, waaronder spreker verstaat, dat deze werken tegen normale loonen moeten worden uitgevoerd. De heer van Eek merkt op, dat „uitvoering in werkver ruiming" beteekent „uitvoering tegen normale loonen". De heer van Weizen betwist dit. Men heeft gezegd, dat verschillende werken moeten worden uitgevoerd met de mede werking van het Werfkonds en dit houdt in de aanvaarding van een verlaging der collectieve contractloonen. De heer de Vries heeft spreker gequalificeerd als Sovjet ambassadeur. Spreker aanvaardt deze qualificatie gaarne voor zoover de titel „Sovjet-ambassadeur" een eeretitel is, maar heeft er bezwaar tegen, wanneer men daarmede wil te kennen geven, dat de Hollandsche communisten in dienst van de Sovjet-Unie staan en als zoodanig worden gehono reerd, een gedachte, die meermalen in ernst is geuit door personen, met name Mr. Duijs, die naverwant zijn aan de richting van den heer de Vries. Spreker neemt aan, dat dit een slip of the tongue van den heer de Vries is, maar een derge lijke woordenkeuze had in den Raad achterwege kunnen blijven. De heer Beekenkamp zegt, dat de heer Verweij op doel treffende en onnavolgbare wijze de financieele onhoudbaar heid van het voorstel van den heer van Eek e.a. omtrent de uitvoering van verschillende openbare werken (No. 1) heeft aangetoond. Het stemt spreker tot voldoening, dat de voor stellers op suggestie van den Wethouder van Financiën in hun voorstel hebben opgenomen de woorden „voor zoover het financieel mogelijk is", omdat dit precies dezelfde woorden zijn, die gebruikt werden in de besprekingen bij het eerste contact tusschen de verschillende fracties, dat plaats had in het Volksgebouw naar aanleiding van de bezetting der Wethouderszetels. Spreker heeft bij die gelegenheid gezegd, dat hij en de zijnen zich in het algemeen zouden kunnen ver eenigen met elk voorstel of plan inzake werkverruiming en werkverschaffing in deze gemeente, mits zij financieel uit voerbaar waren. Deze clausule is expressis verbis opgenomen in de verklaring, welke toen opgemaakt is. Intusschen zal spreker zijn stem niet geven aan het gewij zigde voorstel van den heer van Eek, aangezien dit volmaakt overbodig is geworden. Deze volgens den heer Verweij goed bedoelde poging, is het intrappen van een open deur. Spreker heeft met genoegen kennis genomen van de ver klaringen van de Wethouders van Onderwijs en van Finan ciën, die getuigden van eenige sympathie voor sprekers motie omtrent de instandhouding van het bedrijfsleven in Leiden (No. 33). Spreker is het volkomen eens met de opmerkingen van den heer Tepe, dat het de plicht van de overheid is, stimuleerend te werken en hoopt, dankbaar voor de toezegging van steun, die het College bij monde van den Wethouder Tepe heeft gedaan, te zullen bemerken, dat sprekers woorden in den Raad gesproken, weerklank vinden bij het bedrijfsleven. In de stellige overtuiging, dat het College het rapport van de Commissie-Manders nader zal willen bestudeeren en daarbij serieus zal overwegen, of dit punten van practischen aard bevat met betrekking tot de werkverruiming, de werkver schaffing en de opleving van de plaatselijke industrie, trekt spreker zijn motie (No. 33) thans in, onder het voorbehoud, later op dit punt terug te komen. Wat de ordening van het bouwbedrijf betreft, vestigt spreker nadrukkelijk de aandacht van den heer Schüller er op, dat ir. Bakker Schut volgens zijn rapport betreffende ordening van de woningproductie (14 Maart 1935) het meest Gemeente-begrooting Algemcene beschouwingen. (Beekenkamp e.a.) gevoelt voor de ordening van het bouwbedrijf in den geest van de Woningwet-1918, maar in omgekeerde richting, in dezen zin dat de Kroon op grond van overproductie van wo ningen den bouw van woningen zonder toestemming van Burgemeester en Wethouders verboden verklaart. Met andere woorden: ir. Bakker Schut ziet voor het oogenblik geen ande ren en beteren uitweg dan afwachten, of de Woningwet-1918 in dien zin gewijzigd zal worden en aan de gemeenten meer bevoegdheden zullen worden gegeven. Spreker heeft dus geen aanleiding zich voor voorstel (No. 5) te verklaren. Met zijn amendement inzake den distributieraad op sprekers voorstel (No.32) inzake vestigingseisehen voor nieuwe winkel bedrijven haalt de heer van Eek deze twee zaken door elkaar. Spreker meent dat de vestigingseischen voor den midden stand een zaak apart zijn en los gedacht dienen te worden van den distributieraad; het is niet wenschelijk deze twee zaken door elkaar te halen. Spreker verklaart zich dus tegen het amendement. Juist de door den Voorzitter genoemde moeilijkheden, die aan deze materie kleven, zijn oorzaak, dat spreker bij den Raad sterk aandringt reeds nu in beginsel te besluiten tot bestudeering van die moeilijkheden, opdat men in Leiden, wanneer het wetsontwerp straks wet is geworden, reeds eenigs- zins georiënteerd is. Spreker hoopt dat ook de sociaal-demo craten voor dit voorstel, ook zonder opneming van het amen dement-van Eek zullen stemmen, omdat met name de S.D.A.P in den verkiezingstijd en ook in het Plan van den Arbeid op tal van wijzen gepropageerd heeft, ook den middenstand in haar actie te willen betrekken en ook het belang van den middenstand te willen dienen. Ongetwijfeld heeft dit voorstel deze strekking en spreker hoopt dat de sociaal-democraten zullen willen helpen om aan deze (huns inziens weliswaar on voldoende) poging een begin van uitvoering te geven. Spreker constateert met groote dankbaarheid dat de heer Verweij van plan is een conservatieve financieele politiek te voeren, al gaf zijn rede nu en dan blijk van politieke naïviteit. Spreker ontkent niet, dat de heer Verweij zich in een zeer precaire en moeilijke positie bevindt; hij moest zijn politiek verleden loochenen en heeft dat in 3 étappes gedaan, de geleidebrief, de Memorie van Antwoord en zijn rede van gisteren. Spreker heeft waardeering voor zijn loyale uitlatingen en verklaart, dat hij en zijn fractie in het geheel geen bezwaar hebben tegen de door den heer Verweij ingeluide conserva tieve politiek en hem daarbij zullen steunen. Wanneer hij zoo voortgaat zal hij niet den minsten last van de anti-revolution- nairen hebben. Spreker heeft de uitdrukking „onwaarachtig heid" tegenover den heer Verweij niet gebruikt; spreker heeft alleen gegist het standpunt van de minderheid in het College ten aanzien van het zoeken van dekkingsmiddelen voor het bedrag van 155.000.De heer Wilmer verweet terecht evenzoo den heer van Eek, dat hij stemt tegen een salaris verlaging en in gebreke blijft daartegenover andere dekkings- middelen te stellen. Die zaak geeft blijk van een te weinig gevoelde persoonlijke verantwoordelijkheid. De heer van Eek heeft gezegd, desnoods niet te zullen terugdeinzen voor belastingverhooging. De heer Beckenkamp zegt dat daarvan bij de voorstellen van den heer van Eek niets gebleken is. Die sociaal-democraten, die tegenstemmen, zijn verplicht iets anders aan te wijzen; spreker begrijpt niet dat zij sans phrase tegenstemmen. De heer de Vries gaf in zijn rede blijk van een zekeren poëtischen aanleg. Spreker wil dan ook aan het adres van den heer de Vries voorlezen een strofe van een gedicht, getiteld „Ook gij, de Vries", dat de Amsterdamsche Stedemaagd in 1920 gericht heeft tot den vader van den heer de Vries: „Van U verwacht' ik redding van mijn leven Gij hebt geen hand ter hulpe uitgestrekt". Nationaal Herstel is in dezen Raad gekomen met zeer veel pretenties; zijn toon hier heeft echter zeer duidelijk gedemon streerd niet alleen de politieke overbodigheid, maar ook het politiek gevaar. „Keer van Uw dwaalweg dan, de Vries." De Voorzitter constateert dat de motie van den heer Beekenkamp (No. 33), luidende: „De Raad der gemeente Leiden van oordeel, dat het ge wenscht moet worden geacht om in dezen tijd van econo- mischen nood alle krachten in te spannen ten einde het be drijfsleven in onze gemeente zooveel mogelijk in stand te houden, verzoekt het College van Burgemeester en Wethouders te bevorderen dat de vertegenwoordigers van de daarvoor in aanmerking komende organisaties gezamenlijk overleggen op

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 5