VRIJDAG 21 FEBRUARI 1936.
113
Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen.
(Wilmer e.a.)
die niet moet worden ingelascht bij het onderzoek naar de
noodzakelijkheid van het stellen van dergelijke vestigings-
eischen.
Spreker beveelt het voorstel van den heer Romijn (be
schikbaarstelling van 5.000.voor tewerkstelling van
steuntrekkende personen, No. 34) warm bij den Raad aan
en begrijpt niet, dat het College het niet met beide handen
aanvaardt, terwijl het toch bij aanneming er van het bedrag
mag besteden op de wijze, die het zelf wil, indien het slechts
het geld gebruikt ten bate van de werkverschaffing aan
werkloozen. Men moet het voorstel op zich zelf beschouwen,
zooals het is ingediend.
Bij de beantwoording van hetgeen spreker in eerste in
stantie heeft betoogd, heeft de heer van Stralen een onwaar
heid gezegd, die spreker zeer heeft gefrappeerd, omdat, waar
hij niet mag aannemen, dat de heer van Stralen het opzettelijk
heeft gedaan, ze blijk geeft van de korte memorie van den
heer van Stralen, die zich zelfs zaken, welke slechts korten
tijd geleden zijn behandeld, niet herinnert.
De heer van Stralen zei n.l. zich nooit verzet te hebben
tegen voorstellen betreffende de steunregeling, nadat de
gemeente zich aangesloten had bij de Rijksregeling. Daar is
niets van waar.
Op 21 September 1931 besloot de Raad, dat de gemeente
zich zou aansluiten bij de Rijksregeling en in 1932 stelde
de heer van Stralen voor, zich niet te vereenigen met het
voorstel van het College om den Kersttoeslag te bepalen op
het bedrag, dat de Regeering toen wenschte. De Roomsch-
Katholieke fractie heeft toen vóór het voorstel van het
College gestemd en daardoor den schijn op zich geladen van
niet zooveel voor de werkloozen te gevoelen als de sociaal
democratische fractie.
Spreker releveert dit, omdat hij niet op zich wil laten
zitten de beschuldiging van den heer van Stralen, dat hij
in eerste instantie een onwaarheid heeft gezegd.
De heer Bergers verheugt er zich over, dat de heer Splinter
de woorden „gekuip" en „gemeen" teruggenomen heeft,
waardoor een zeer pijnlijke spanning is verdwenen en de
Wethouder zich veel critiek heeft bespaard.
Het is mogelijk, dat degenen, die nu hebben voorgesteld
den derden opzichter bij den Reinigings- en Ontsmettings-
dienst niet te ontslaan (No. 2), het volgend jaar de pluim,
op den hoed krijgen, die de Wethouder nu op den hoed van
den heer Bosman heeft gestoken, omdat dan blijken kan,
dat zij een goeden kijk op het bedrijf, en dus gelijk hebben
gehad.
De Voorzitter zegt, dat als de heer Bosman verleden jaar
gelijk heeft gehad, hij ook nu nog gelijk heeft en twee op
zichters in plaats van drie noodig zijn.
De heer Bergers meent, dat daaruit dan zal blijken, dat
een enkel Raadslid een goeden kijk op het bedrijf kan hebben
en ook een vooruitzienden blik kan bezitten.
De heer Wilbrink sluit zich aan bij de bestrijding door den
heer Wilmer van het gewijzigde voorstel van den heer van
Eek (No. 1), dat ook in het' licht, hetwelk de heer Verweij
er op heeft laten schijnen, niet meer kan zijn dan een richtlijn
voor het gemeentebestuur, dat niet gebonden kan zijn aan
de uitvoering van bepaalde werken op dit oogenblik.
De heer de Vries trachtte den Voorzitter van de Christelijk-
Historische Raadsfractie uit te spelen tegen den Voorzitter
van de afdeeling Leiden van de Christelijk-Historische Unie.
Dat spreker omtrent het verschil van meening tusschen de
laatstbedoelde personen geen geheimzinnigheid heeft te be
trachten, is duidelijk, waar in de dagbladen het verslag van
het gesprokene op de vergadering is gepubliceerd.
De gemeenteraad, het eigenlijke bestuur van de gemeente,
wijst in het College zijn vertegenwoordigers aan om de be
sluiten van den Raad uit te voeren en het dagelijksch bestuur
in handen te nemen. Het College behoort dan ook een af
spiegeling van den Raad te zijn en alle fracties, die daarvoor
in aanmerking .komen, afgezien van haar politieken aard,
hebben recht op een vertegenwoordiging in het College. Waar
de Christelijk-Historische fractie dit recht voor zich zelf
opeischt, gebiedt de eerlijkheid, dat zij dit recht ook aan
anderen toekent. Vroeger heeft men steeds tot de sociaal
democraten gezegd, dat zij zitting behoorden te nemen in
het College; het zou oneerlijk zijn, hun dit te beletten, wan
neer zij het nu wel willen. Spreker zou daartoe echter niet
hebben medegewerkt, indien zij voor hun intrede in het
College eischen zouden hebben gesteld, aangezien spreker
onder het juk van wien ook niet wil doorgaan. Als de heer
de Vries wijst op het bezwaar, dat handelaren in bouw-
Gemeentc-begrooiing Algemeene beschouwingen.
(Wilbrink)
materialen zitting hebben in den Raad of in het College,
zou spreker ditzelfde bezwaar kunnen aanvoeren tegen het
zitting nemen van advocaten in die lichamen. Advocaten
hebben ook nogal eens relaties met personen, die verscheidene
belangen hebben loopen bij het gemeentebestuur en nu is
het gevaar natuurlijk niet denkbeeldig dat een gewiekst
zakenman zich wendt tot een advocaat, die lid is van den
Raad of die zitting heeft in het College, om gebruik te maken,
niet van zijn algemeene juridische kennis, maar van zijn
kennis van de gemeentezaken om aldus een voordeelig advies
te krijgen. Het komt maar aan op het karakter van die
personen en even goed als er onder de aannemers en hande
laren in bouwmaterialen zijn, die het vertrouwen niet ten
volle waard zijn, zijn er ook onder de advocaten, die het
vertrouwen schenden dat men in hen stelt. En dan geeft
het geen pas om zich op een hoog standpunt te stellen en te
zeggen: zij deugen daar niet. De bezwaren, die voor spreker
gelden, gelden evenzeer voor den heer de Vries.
Volgens mevrouw Braggaar en ook volgens het College in
de Memorie van Antwoord is de contróle bij Maatschappelijk
Hulpbetoon in orde. Spreker is echter overtuigd dat waar
de in 1935 ingestelde Rijkscontröledienst ook Maatschappelijk
Hulpbetoon en Sociale Zaken in Leiden tot zijn werkobject
heeft gekozen, de feiten zullen aantoonen dat de contróle
bij Maatschappelijk Hulpbetoon op de arbeiders niet afdoende
is geweest en dat er gelegenheid was om ten dezen te sabo-
teeren, speciaal doordat op de valide transportarbeiders geen
enkele contróle werd uitgeoefend, of zij tusschen het stempelen
door ook werkten.
Volgens mevrouw de Cler heeft men voor de blindenzorg
niets meer te verwachten van particuliere vereenigingen,
speciaal in de Vereeniging tot Verbetering van het Lot der
Blinden. Spreker acht dit een minderwaardig verwijt, waar
deze vereeniging op het oogenblik niet op die resultaten
kan bogen, waarop zij gehoopt had. Het is niet te verant
woorden om daarmee het particulier initiatief als niets-
beteekenend te qualificeeren. Zeer veel kracht, liefde, geld
en tijd worden door de particuliere vereenigingen hieraan
gegeven; dat men zegt dat zij niets kunnen doen, typeert
de mentaliteit.
Volgens mevrouw Braggaar moeten er meer sociaal
democratische leden van Maatschappelijk Hulpbetoon komen,
omdat zij, die bij Maatschappelijk Hulpbetoon komen, op de
sociaal-democraten stemmen. Mevrouw Braggaar is dus over
tuigd, dat zij dit doen, omdat zij van de sociaal-democraten
het meest verwachten. Dat acht spreker evenwel niet zuiver;
als lid van den Raad heeft men ook in de Commissie van
Maatschappelijk Hulpbetoon, een gemeentelijke instelling,
niet alleen met de belangen van de ondersteunden te rekenen,
maar in de eerste plaats met het belang van de gemeente,
die deze gelden ter beschikking stelt.
Volgens mevrouw de Cler was er in 1932 nog maar voor
2 weken werk bij de blindeninrichting en heeft men daarna
niets gedaan om daarin verbetering te brengen. Desondanks
heeft men gewerkt tot .1935. Hieruit blijkt, dat door de
Vereeniging tot Verbetering van het Lot der Blinden inderdaad
veel gedaan is om te trachten die personen aan het werk
te houden. Echter hebben de omstandigheden buitengewoon
tegengewerkt. Ook een gemeentelijke commissie zou met
dezelfde bezwaren te kampen hebben gehad.
Indien de Dienstcommissie van Gemeentewerken zon
moeten oordeelen over de loonen en arbeidsvoorwaarden bij
de aanbesteding van straatwerk (voorstel-Schüller No. 3b),
zou spreker niet weten wat het gemeentebestuur te dezer
zake nog te doen heeft, maar kan men het bestuur eigenlijk
wel overlaten aan de ambtenaren van Gemeentewerken.
Het amendement-van Eek in zake den distributieraad past
niet in het voorstel-Beekenkamp c.s. (No. 32) in zake het
stellen van vestigingseischen voor nieuwe winkelbedrijven.
Het College heeft dert heer van Eek overweging van zijn
denkbeeld toegezegdwaar dit twee onderscheiden zaken
betreft, acht spreker het gewenscht dat ook het denkbeeld,
in voorstel No. 32 neergelegd, door het College overwogen
wordt.
Aan het voorstel-Romijn (No. 34) tot tewerkstelling van
steuntrekkenden kan spreker, in tegenstelling met vroeger,
zijn stem niet geven. De arbeiders, die hierop niet willen
ingaan, worden misschien in een verkeerd daglicht gesteld.
Om deze zaak ingang te doen vinden, spreker heeft daar
vroeger ook al op gewezen, is medewerking van de vak
organisaties noodzakelijk. Nu worden zij, die op de door den
heer Romijn bedoelde voorwaarden willen werken, aange
wezen als loonbedervers. In plaats van aan iemand een taak
op te dragen, waarvoor die persoon geen sympathie gevoelt,
terwijl juist voor die taak zeer veel sympathie noodig is,
wacht spreker liever de voorstellen van het College en speciaal