134 VRIJDAG 21 FEBRUARI 1936. Wekelijksch sehoolbad. (van Stralen c.a.) De heer van Stralen heeft met veel instemming medegewerkt aan de voorbereiding en indiening van dit voorstel. De Raad heeft in 1933 met 17 tegen 15 stemmen een voorstel tot hand having van het wekelijksche sehoolbad verworpen en daarna met een kleine meerderheid van stemmen op voorstel van het College besloten het wekelijksche sehoolbad te ver anderen in een sehoolbad om de veertien dagen, nadat het College had medegedeeld, dat daardoor een jaarlijksche bezuiniging van ƒ2.700.werd verkregen. Spreker maakt zich sterk, dat indien dit bedrag niet. was genoemd, de Raad niet had besloten en zeer nuttigen socialen maatregel te hal- veeren. Nadat de badmeester daaromtrent een rapport had uitgebracht, heeft de Directeur van den Geneeskundigen Dienst in het begin van het jaar 1935 aan het College voorge steld over te gaan tot de wederinvoering van de wekelijksche schoolbaden. Het was den Directeur gebleken, dat door den genomen maatregel de zindelijkheid der kinderen sterk achter uitgegaan was. Uit het rapport van den Directeur bleek, dat vaak een sterke urinelucht bij de kinderen werd waargenomen, doordat zij niet op tijd werden verschoond. Luizen en vlooien kwamen veelvuldiger voor. Beenwonden en puisten bleken hardnekkiger dan vroeger te zijn. In naam was het een sehool bad om de veertien dagen, maar door de vacanties namen de kinderen 18 keer per jaar aan de schoolbaden deel. Het College dacht in 1933, dat door den bezuinigings maatregel het ontslag van een lid van het personeel mogelijk zon zijn; later bleek, dat het niet mogelijk was. Bij nadere berekening de Rekenkamer heeft deze zaak ook onder zocht bleek de bezuiniging dan ook maar ƒ700.per jaar te bedragen. In een onderhoud, met de schoolhoofden over deze zaak, hebben dezen zich allen verklaard voor het verstrekken van wekelijksche schoolbaden. Dat de weder-invoering van het wekelijksch sehoolbad voor de diensthoofden aanleiding zal zijn, niet meer de noodige zuinigheid in acht te nemen, is niet juist; uit verschillende mededeelingen en rapporten is spreker duidelijk gebleken dat de beheerder van de badin richting al het mogelijke doet, zooveel mogelijk op den dienst te bezuinigen. Zoo worden werkzaamheden, die vroeger buiten de inrichting werden verricht, waarvoor betaald werd, thans veelal door den badmeester en zijn personeel zelf gedaan. Van het badhuis aan de van der Werf straat wordt door 700 kinderen gebruik gemaakt, van de Eendracht door 660 kinderen. Er is alle aanleiding om den indertijd op grond van de te verwachten bezuiniging, die niet is verkregen, genomen maatregel ongedaan te maken en weer tot instelling van het wekelijksche sehoolbad over te gaan, in het belang van de daarbij betrokken kinderen. Spreker kan zich indenken, dat de heer Goslinga principieele bezwaren heeft, maar spreker heeft die niet en het College ook niet. Het College acht het in het belang van het schoolkind, dit eens per week gelegenheid te geven zich te reinigen'en acht deze uitgave volkomen gewet tigd. Spreker dringt dus aan op aanneming van dit voorstel. De heer Komijn gelooft wel, dat in het algemeen zeer stellig een wekelijksch sehoolbad de voorkeur verdient, maar meent dat de toestand van de gemeente zoo is en zoo zal worden, dat dit, zoo het dit jaar al te betalen zal zijn, het volgend jaar niet meer zal kunnen; daarom acht spreker het onjuist den genomen maatregel weer op te heffen en daardoor meer kosten voor de gemeente te veroorzaken. De heer Goslinga heeft principieele bezwaren tegen dit voorstel. Het is een uitbreiding van de Overheidsbemoeiing, die ontwrichtend werkt op het gezinsleven; hierdoor neemt de gemeente een taak van de ouders over, die niet de taak van de gemeente is. Ongewild onderschreef de Wethouder dit principieel bezwaar, door mede te deelen dat volgens den Directeur door de vervanging van het wekelijksch sehoolbad door het 14-daagsch, de zindelijkheid van de kinderen was achteruitgegaan. Hier ziet men, hoe verslappend een over heidsbemoeiing werkt op de activiteit van de huismoeder, de allereerste verzorgster van de kinderen. Maar hoe staat het dan met de zindelijkheid van die 9.000 andere kinderen, die geen gebruik maken van de schoolbaden? Daarnaar mag de Wethouder dan ook wel eens een onderzoek instellen. Helaas staat de anti-revolutionnaire fractie met haar principieele bezwaren hiertegen in dezen Raad alleen; van christelijk- historische zijde heeft zij hierin altijd weinig steun gehad; dat verwondert spreker wel van de partij, die ook het gezins leven wil hooghouden. Van de katholieken krijgt zij ook niet veel steun, hoewel die ook over het gezinsleven heel mooi kunnen spreken en schrijven. Het terugkomen op een eenmaal ingevoerde bezuiniging is een symptoom, dat spreker ver ontrust, dat het bezuinigingsstreven van den Raad en van het College zal bemoeilijken. Spreker kan dus zijn stem aan het voorstel van het College niet geven. Wekelijksch sehoolbad. (Wilbrink e.a.) De heer Wilbrink is meermalen in dezen Raad voor het gezinsleven opgekomen maar anderzijds verplicht de practijk in bepaalde omstandigheden de Raadsleden wel eens tot het niet omverwerpen van wat eenmaal gegroeid is, omdat daar door andere belangen worden geschaad, die men als verant woordelijke leden van het gemeentebestuur ook in het oog moet vatten, omdat men zich heeft af te vragen, of men niet meer afbreekt dan men met handhaving van zijn principes zou opbouwen. En dit zon het geval zijn bij de schoolkinder voeding. Spreker heeft tegen elke uitbreiding daarvan inder tijd geprotesteerd, maar heeft verleden jaar, toen er sprake van was die schoolkindervoeding op te heffen, er van afgezien zijn principieele bezwaren tot gelding te brengen, omdat de schoolkindervoeding een groote ontwikkeling heeft gekregen en de omstandigheden voor tal van gezinnen veel meer dan vroeger zoo zijn geworden, dat er inderdaad behoefte aan bestaat. De schade, die vele gezinnen van opheffing van de schoolvoeding zouden ondervinden, zou veel grooter zijn dan de bate voor die gezinnen, die gelegen zou zijn in handhaving van dit principe. Spreker zou zelf niet hebben voorgesteld, weder iedere week de schoolbaden te verstrekken, maar nu het College, dat in de eerste plaats verantwoordelijk is voor de uitgaven, de extra kosten van dezen maatregel raamt op 700.per jaar en het op grond van de ontvangen rapporten dezen maatregel belangrijk vindt, legt spreker zich bij het voorstel neer. Tusschen het verstrekken van schoolbaden iedere week en het verstrekken van schoolbaden om de veertien dagen, bestaat geen principieel verschil. De consequentie van den gedachtengang van den heer Goslinga is dan ook: de geheele afschaffing van de schoolbaden. Nu hij zelf dit niet voorstelt en alleen de uitbreiding bestrijdt, is het voor spreker een kwestie van meer of minder en nu deze zorg, die spreker liever door de ouders behartigd zag, voor een gedeelte door de overheid is ter hand genomen, is het gewenscht, dat de overheid het ook goed doet. Spreker is het met den heer Goslinga eens, dat nog vele versoberingen in den gemeentedienst moeten plaats hebben, maar daarbij zal men de zaken tegen elkaar moeten afwegen en moeten nagaan, wat op het terrein van de sociale voor zieningen wel en niet in stand gehouden kan worden. Nu de heer Goslinga zelf deze zaak niet principieel gesteld heeft, behoeft spreker zich niets van diens verwijt aan te trekken en kan hij later op de zaak terugkomen. De heer Wilmer meent met volledige instemming van den heer Goslinga een zin uit diens betoog te mogen rectificeeren, waarin hij zich niet bijzonder gelukkig heeft uitgedrukt, toen hij zei, dat ,,de Katholieken over het gezinsleven mooi spreken en mooi schrijven". Ongetwijfeld heeft de heer Goslinga toen bedoeld er aan t<?e te voegen, dat de Katholieken het gezins leven ook goed in praktijk brengen en zeker even goed als de protestantsch-christelijken, voor wie spreker in dat opzicht alle waardeering heeft. Er is geen Christelijk beginsel, dat den Katholieken zou kunnen nopen hun stem aan dit voorstel te geven, maar er is ook geen Christelijk beginsel, dat het hun zou verbieden. Naast het beginsel, dat de ouders in de eerste plaats zijn belast met de zorg voor hun kinderen, staat een beginsel, dat voor verschillende menschen tot verschillende conclusies kan leiden, maar dat men als mensch moet aanvaarden, n.l. dat wanneer de ouders hun taak niet naar behooren kunnen of willen vervullen, andere particulieren en, als dezen het niet doen, de overheid die taak uit Christelijke liefde op zich hebben te nemen. De heer Manders kan zich gemakkelijk met het voorstel van het College vereenigen, omdat hij indertijd den voorgestelden bezuinigingsmaatregel zeer sterk heeft bestreden. Spreker heeft toen reeds aangetoond, dat in de berekening van het te bezuinigen bedrag enkele verkeerde factoren voorkwamen en hij kwam daarbij tot het bedrag, dat de Wethouder nu ook heeft genoemd. Spreker kan niet inzien, welk principe hierbij in het geding zou zijn en wel om de doodgewone reden, dat hoe gaarne som mige ouders ook hun kinderen elke week of om de 14 dagen een bad zouden willen geven, zij daartoe niet in de gelegenheid zijn, omdat zij geen badgelegenheid hebben. Spreker heeft daarom ook op het behoud van de wekelijksche schoolbaden sterk aangedrongen en met genoegen dit voorstel van het College ontvangen. De heer Jongeleen erkent het goed recht van den heer Goslinga om op dit terrein tegenstander van overheidsbe moeiing te zijn, maar meent aan den anderen kant, dat de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 24