VRIJDAG 21 FEBRUARI 1936. 125 Gemeente-begrooting. (Voorzitter e.a.) onderwijsbegroting, terwijl ze toch ook door den Dienst der Gemeentewerken worden uitgevoerd. Volgnr. 295 wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. De volgnrs. 296 tot en met 320 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Hierna komt aan de orde het adres van de Drankbestrijders- vereenigingen, alsmede het voorstel van den heer Hessing (No. 6), luidende: „De Raad besluit de drankbestrijdersvereenigingen te subsidieeren met drie honderd gulden." De heer Hessing acht het vooral in dezen tijd wenschelijk de drankbestrijdersorganisaties in Leiden in haar nuttig en noodzakelijk werk te steunen met 300.Vooral de depri- meerende invloed van dezen tijd leidt tot een vermeerderd drankgebruik. Door de werkzaamheden van deze organisaties wordt menige andere sociale voorziening in mindere mate noodig. Volgens den lieer Goslinga kost de verzorging van alcoholisten buiten de stad 200.per jaar en per persoon; het werk van de drankbestrijdersorganisaties zal er, niet in sterke mate, maar toch eenigszins toe medewerken de kosten daarvoor te verlagen. Spreker beveelt zijn voorstel bij den Raad aan. De heer Coster zegt, dat de heer Hessing wel de wensche- lijkheid uitspreekt van dit subsidie, maar de noodzakelijkheid er van niet aantoont. Hij zegt wel, dat het drankgebruik steeds toeneemt, maar hij kent de feiten niet: de opbrengst van den accijns op het gedistilleerd gaat schrikbarend achter uit. Of men den drankbestrijders 100.of 5.000.sub sidie geeft, zij zullen er niet meer, maar ook niet minder werk om doen. De verzorging van die alcoholisten, waarover de heer Goslinga sprak, wordt niet betaald door de drank bestrijdersorganisaties, maar door hun familie. Spreker acht deze subsidie niet wenschelijk. Indien deze drankbestrijders vereenigingen iets willen bereiken, zonder .dat het haar iets kost, laten zij zich dan in verbinding stellen met de vak organisaties in die bedrijven, die haar 20 jaar geleden de hand hebben toegestoken, die echter geweigerd is. De heer Goslinga verklaart zich ook tegen het voorstel- Hessing. De drankbestrijding heeft wel sprekers sympathie, maar het is een terugkomen op een reeds vroeger ingestelde bezuiniging en daartegen heeft spreker bezwaar. Dit wekt een gevoel van: het kan er weer af, er is wel weer geld, en dat is niet zoo. Spreker bestrijdt beslist dat juist in dezen tijd de drankbestrijding zoo noodig is. In Rotterdam zijn 400 café's opgeheven door den nood der tijden; evenzoo is het in Den Haag en Amsterdam. Spreker kan dus niet inzien, dat deze crisistijd zou leiden tot meer drankgebruik; hij is juist een krachtig bestrijder daarvan. Dat argument is dus waardeloos. Waarom nu wel subsidie voor de drankbestrijders vereenigingen en niet voor een andere serie vereenigingen, op welker subsidie ook gekort is? Spreker gelooft niet dat de ijver en het vuur der drankbestrijders door het wegvallen van dit subsidie eenigermate zijn verminderd. De heer van Eek beschouwt het voorstel-Hessing als een bezuinigingsmaatregel, 300.is een bagatel, als men nagaat lioevele Leidenaars er in krankzinnigengestichten en in de gevangenis terechtkomen wegens alcoholgebruik; het zou voor de gemeenschap een besparing zijn, wanneer dit door goede voorlichting en hulp van de drankbestrijdersver eenigingen kon worden voorkomen. Allereerst is noodig voorlichting van het publiek. De drankbestrijding is tot op zekere hoogte een technische quaestie; dat werk wordt gedaan door de verschillende drank bestrijdersvereenigingen. Het zou niet onbillijk zijn te vor deren dat de gemeenschap dit werk ter hand nam; de be strijding van een zoo groot maatschappelijk kwaad kan eigenlijk niet voldoende door particulieren geschieden. De Voorzitter merkt op, dat men in hetgeen in de Ver- eenigde Staten gebeurd is, een voorbeeld heeft. De heer van Eek zegt, dat de zaak daar niet mislukt zou zijn, indien men den weg van de democratie had bewandeld en met het nemen van maatregelen gewacht had, tot de bevolking er rijp voor zou zijn. De taak, die hier door het beroemde particuliere initiatief wordt verricht en met bijzonder goede resultaten is uitge voerd moest eigenlijk verricht worden door de gemeenschap. Gemeente-begrooting. (van Eek e.a.) Wanneer zij, die zich een opoffering getroosten, een kleine subsidie vragen, is het billijk deze te geven; deze kleine uit gave is uit een economisch oogpunt goed besteed. Bovendien is het voor de drankbestrijders een ruggesteun, dat het gemeentebestuur te kennen geeft, het alcoholisme zooveel mogelijk te willen bestrijden en te willen zorgen, dat zoo weinig mogelijk personen slachtoffer van het alcoholisme worden. De heer Wilbrink sluit zich volkomen aan bij het laatste argument van den heer van Eek. Het werk van de drank bestrijdersvereenigingen heeft zulk een groote maatschappe lijke beteekenis, dat het geven van dit subsidie verantwoord is, vooral waar de drankbestrijders zelf meestal geen rijke, maar wel eenvoudige menschen zijn. In het feit, dat de meerderheid van den Raad vroeger gemeend heeft, dat dit subsidie tijdelijk niet noodig was, kan spreker geen grond vinden om thans op deze zaak niet terug te komen. De heer Bergers erkent, dat de drankbestrijdersvereeni gingen zeer nuttig werk verrichten, maar er bestaan in Leiden 6 vereenigingen, zoodat elke vereeniging slechts een klein bedrag als subsidie ontvangen zal en daarmede niet veel geholpen kan zijn. Bovendien zijn in den tijd, dat spreker lid van den Raad is, verscheidene subsidies afgeschaft, die noodzakelijk kunnen worden geacht. Hoewel spreker dus voor het werk van deze vereenigingen allen lof heeft, kan hij zich niet met het voorstel van den heer Hessing ver eenigen. De heer van der Kwaak komt door zijn dagelijksch werk vaak in aanraking met de drankbestrijdersvereenigingen, die haar moeilijke taak zeer goed behartigen en veel preventief werk verrichten, waarom het jammer zou zijn, indien haar arbeid op het gebrek aan de noodige geldmiddelen zou moeten stranden. Vooral het werk op het centrale punt, het Consul tatiebureau voor Drankzuchtigen, heeft alle waardeering noodig. Het is dan ook gemotiveerd, wanneer men stemt voor het voorstel van den heer Hessing. De heer Beekenkamp was en is nog nauw betrokken bij het reclasseeringswerk en gevoelt zich uit dien hoofde ver plicht, zijn stem aan het voorstel van den heer Hessing te geven, vooral ook omdat verschillende reclasseeringsinstel- lingen door vermindering van de Regeeringssubsidie in financieele moeilijkheden verkeeren. Intusschen ligt hier geen primaire taak voor de gemeen schap; het particulier initiatief dient voorop te gaan; maar nu dit getoond heeft, met veel sympathie en ijver zich aan het werk te willen geven, is het de plicht van het gemeente bestuur, dezen nuttigen en socialen arbeid te steunen. De Voorzitter zegt, dat de meening van het College volledig is weergegeven door den heer Goslinga, die als lid van het College indertijd het standpunt heeft verdedigd, dat de gemeente moet innemen tegenover de verschillende voor stellen om de oude subsidies, die de Raad noodgedwongen heeft moeten afschaffen, weer in het leven te roepen. De meerderheid van het College meent nog, dat het onjuist is, op den thans voorgestelden weg voort te gaan, al kan men voor het werk van de drankbestrijdersvereenigingen alle waardeering hebben en erkennen, dat het bedrag zeer gering is in verband met het aantal organisaties. Op het oogenblik is de drankbestrijding ongetwijfeld minder hard noodig dan vroeger, want de verschijnselen wijzen er op, dat door de omstandigheden het drankmisbruik niet ernstiger, maar wel minder is geworden. Het College koestert niet de minste vrees, dat het werk der vereenigingen op het gebrek aan geld zal stranden. Het werk van de drankbestrijdersorganisaties heeft verleden jaar allerminst geleden door het ontbreken van het gemeentelijk subsidie. Wanneer men thans het gevraagd subsidie verleent, is er geen reden andere subsidies, die op even goede gronden verdedigd kunnen worden, te weigeren. Spreker geeft dan ook den Raad, die verklaard heeft te willen bezuinigen, ernstig in overweging het voorstel van den heer Hessing niet aan te nemen. De heer Hessing verwondert zich er over, dat zij, die meenen, dat het werk der drankbestrijdersvereenigingen niet zoo noodzakelijk meer is als het vroeger was, zoo slecht ge ïnformeerd zijn. Het aantal bezoeken op het Consultatie bureau steeg van 480 in 1932 tot 599 in 1933 en 732 in 1934, waaruit blijkt, dat de noodzakelijkheid van de bestrijding van het alcoholisme grooter is geworden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 15