120
VRIJDAG 21 FEBRUARI 1936.
Gemecnte-hegrooting Algemeene beschouwingen,
(van der Voort e.a.)
Bovendien wonen in deze gemeente vele personen, die in
dienst zijn van het Rijk of semi-overheidsbedrijven en reeds
een salarisverlaging van 5 hebben ondergaan, zoodat zij
bij een verhooging van de belastingen dnbbel zouden worden
getroffen. Ook moet men rekening houden met de minst be
zoldigden in de particuliere bedrijven. Zóó ziet spreker de
zaak als Raadslid; als lid van het Georganiseerd Overleg
blijft spreker volhouden in tegenstelling met den heer Tepe, dat
de bewuste stok achter de deur, van de Regeering, den doorslag
geeft dot het doen van concessies. Inderdaad zal, wanneer
men geen overeenstemming bereikt, de Regeering niet aarze
len de verlaging in vollen omvang op te leggen, hetgeen voor
spreker reden was om mede te werken aan een compromis.
Ook de organisaties waren tot overleg bereid en waren ook
doordrongen, dat men niet anders kon. Dit geeft spreker
vrijheid met het voorstel van het College mee te gaan, be
houdens ten aanzien van de salarissen van de politie, in het
belang van de gemeente maar ook in dat van het geheele
gemeentepersoneel
Op sprekers vraag betreffende art. 10 van het Ambtenaren
reglement, betrekking hebbend op de aanstelling van los
personeel, heeft hij van den Wethouder nog geen antwoord
ontvangen.
De heer Tepe zegt dat de heer van der Voort hier verward
heeft los, op arbeidscontract aangesteld en tijdelijk personeel.
Art. 10 van het ambtenarenreglement slaat niet op los per
soneel, maar op tijdelijk personeel, dat wil zeggen personeel
op proef, met de bedoeling om na een bepaald aantal jaren
ontslagen of vast aangesteld te worden, terwijl de heer van
der Voort kennelijk het oog had op het personeel op arbeids
contract, dat reeds langer dan in art. 10 bepaald was in dienst
was. Ten aanzien van tijdelijk personeel wordt art. 10 voort
durend en nauwkeurig opgevolgd.
De heer van der Voort neemt genoegen met deze verklaring
en vertrouwt dat wanneer personeel onder art. 10 valt, tot
aanstelling zal worden overgegaan.
Spreker heeft met genoegen gehoord, dat de Voorzitter
eerstdaags aanhangig zal maken een regeling van de recht-
positie van het politiepersoneel; spreker hoopt dat de Voor
zitter daarbij rekening zal houden met de wenschen, die te
dien aanzien zullen bestaan.
Spreker is niet geheel gerustgesteld door Wethouder
Splinter inzake de behartiging van de belangen der ingezetenen
bij aanstellingen door de gemeente. Den verschillenden be
drijfsdirecteuren moet onder de aandacht gebracht, dat zij
moeten rekening houden met de belangen der Leidsche inge
zetenen. Is een rondschrijven aan hen, naar aanleiding van de
door spreker medegedeelde feiten, daartoe niet wenschelijk?
Tegen sprekers motie (üo. 25) inzake verleening van mach
tiging door den Raad tot het vervullen van nevenbetrekkingen
door gemeentepersoneel, ziet men veel hooger op dan spreker
haar bedoeld heeft. Bij aanvragen tot vervulling van neven
betrekkingen kan de Raad ook zonder die motie zijn invloed
doen gelden; men krijgt toch een advies van het College en
wanneer het College gunstig adviseert, zal de Raad toch niet
zoo onhebbelijk zijn dat advies van het College in den wind
te slaan. Sprekers motie bedoelt dus niet anders dan toe te
zien, dat geen ontduiking plaats vindt. Inderdaad vindt
die op het oogenblik plaats. Spreker acht het College volledig
bevoegd de aanvragen voor dergelijke vergunningen te onder
zoeken en toch betwijfelt hij, of het College wel voldoende op
de hoogte wordt gebracht. Den laatsten tijd is spreker geble
ken dat dit niet het geval is. De Raad kan veel beter met
dergelijke dingen op de hoogte zijn, veel beter onbevangen
onderzoeken en veel meer te weten komen dan wanneer dit
geschiedt door het College of door ambtenaren. Indien der
gelijke klachten gegrond blijken, ook als ze komen van raads
leden, is het College dan bereid in te grijpen wanneer het nood
zakelijk is? Nu de Voorzitter deze vraag van spreker beves
tigend beantwoordt, trekt spreker zijn motie (No. 25) in.
De Voorzitter constateert dat de motie van den heer van
der Voort (No. 25), luidende:
,,De Raad spreekt als zijn mening uit, dat aan ambtenaren
in dienst van de gemeente, alleen door de Raad machtiging
kan worden verleend, naast zijn betrekking andere werkzaam
heden te verrichten of een andere betrekking, eenig ambt of
beroep of eenige bediening of functie te vervullen, wanneer
het totaal bedrag der bezoldiging(en) of geldelijke vergoe
dingen) daaraan verbonden, meer dan 200 gulden bedraagt.",
is ingetrokken.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
Gcmcenlc-bcgrooling Algemeene beschouwingen.
(Voorzitter e.a.)
De Voorzitter zal nu in stemming brengen de voorstellen
van Burgemeester en Wethouders, vervat in de punten der
agenda 3b, 3c en 3d en vervolgens de voorstellen en moties
die bij de algemeene beschouwingen behandeld zijn en vóór
de stemming het advies van het College daaromtrent mede-
deelen.
Tegenover het gewijzigde voorstel-van Eek c.s. (No. 1)
staat het College in meerderheid afwijzend.
Tegenover het voorstel-Schüller (No. 2) staat het College
in meerderheid de heer Verweij heeft zijn houding te dien
aanzien gewijzigd afwijzend. Spreker zal echter in stem
ming brengen het voorstel van het College (agendapunt 3d)
het voorstel-Schüller c.s. (No. 2) beteekent niets, omdat men
kan stemmen tegen het voorstel van het College.
Spreker deelt mede, dat de meerderheid van het College
afwijzend staat tegenover de voorstellen van den heer Schüller
(Nis. 3 en 4).
De Voorzitter stelt voor, het voorstel van den heer Schüller
(No. 5), luidende:
„Ondergeteekende stelt voor, een onderzoek in te stellen
naar de mogelijkheid om te komen tot ordening in het bouw
bedrijf en hierover aan den Raad rapport uit te brengen."
te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om
praeadvies.
Het praeadvies zal worden uitgebracht, nadat het College
weet, wat het Rijk te dien aanzien doen kan.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten.
De Voorzitter deelt mede, dat de meerderheid van het
College afwijzend staat tegenover de motiès van den heer
van Eek (Nis. 13, 15 en 16), de motie van den heer Carton
(No. 18) en het voorstel van mevrouw de Cler (No. 19).
Spreker stelt voor, de motie van mevrouw de Cler, (No. 20)
luidende
,,De Raad spreekt de wenschelijkheid uit, over te gaan tot
het oprichten van een Gemeentelijke Commissie voor arbeid
voor onvolwaardige arbeidskrachten.",
alsmede het adres van de af deeling Leiden van den Ned.
Blindenbond ter zake,
te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om
praeadvies.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten.
De Voorzitter deelt mede, dat het College afwijzend staat
tegenover het voorstel van den heer Goslinga (No. 24) en het
voorstel van den heer van Weizen (No. 26).
Spreker deelt verder mede, dat de meerderheid van het
College afwijzend staat tegenover de motie van den heer van
Weizen (No. 27), het voorstel van den heer Groeneveld
(No. 28) en het amendement van den heer van Eek (No. 32a)
op het voorstel van de heeren Beekenkamp, Wilmer en Wil
brink.
Spreker deelt bovendien mede, dat het College afwijzend
staat tegenover het voorstel van de heeren Beekenkamp
Wilmer en Wilbrink (No. 32).
Spreker stelt vervolgens namens de meerderheid van het
College voor, het voorstel van den heer Romijn (No. 34) te
stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om prae
advies.
De heer van Stralen zegt, dat de minderheid van het College
er bezwaar tegen heeft, dat het voorstel in handen van het
College om praeadvies wordt gesteld.
De bedoeling van het voorstel van den heer Romijn is,
zooals ook uit de toelichting duidelijk is gebleken, steuntrek
kende personen te werk te stellen op de wijze, waarop het
verleden jaar is geschied, waartegen spreker principieele be
zwaren heeft.
Geeft men aan het voorstel een ruimere strekking, dan
heeft het geen zin, omdat dan een veel grooter bedrag dan
5.000.noodig zal zijn. Uit mededeelingen van den betrok
ken ambtenaar van het Departement is het spreker bekend,
dat de Minister bezwaar heeft tegen deze wijze van tewerk
stelling van steuntrekkende personen en een ander denkbeeld
in overweging heeft gegeven, bij de verwezenlijking waarvan
de betrokkenen beter af zijn dan bij de toepassing van den
door den heer Romijn voorgestelden maatregel.
De Voorzitter deelt mede, dat het College afwijzend staat
tegenover het voorstel van den heer de Reede (No. 35), het