WOENSDAG 19 FEBRUARI 1936. 83 Gemeente-bcgrooting Algemeene beschouwingen. (Manders e.a.) de heer Romijn de zaak wil overlaten aan het particulier initiatief, daar de gemeente hier slechts stimuleerend kan werken, en wanneer zij de zaak ter hand neemt, er slechts een rapport verschijnt, waarna men er niets van hoort. Inderdaad heeft de commissie-Manders in dezelfde richting gewerkt. De tijden waren toen echter niet rijp om tot verdere uitwerking te geraken. Techniek en verkeer zijn sedert dien evenwel met reuzenschreden vooruitgegaan. Er zou ernstig over gedacht moeten worden bij voorbeeld, of de toen ge dachte havens voor de veemarkt nog wel ooit voor uit voering in aanmerking zouden kunnen komen. Toch moeten hier gemeente en particuliere nijverheid hand in hand blijven gaan om zoodra weer aan eenige expansie gedacht kan worden, klaar te staan teneinde deze ter hand te nemen. In tegenstelling tot den heer Romijn is spreker van meening, dat handel en industrie hierbij op de medewerking der ge meente aangewezen zijn, en dat de gemeente in velerlei opzicht voorbereidend werk zal moeten verrichten, bij voor beeld wat aanleg en beschikbaarstelling van industrieter reinen betreft, vestiging van handel en industrie ter plaatse, aanleg van wegen enz., waarbij echter de gemeente de voor lichting van handel en industrie niet zal kunnen missen. Wellicht is de tijd gekomen om zulks weer ter hand te nemen. Al is aan de plannen der commissie ook geen uitvoering gegeven, toch meent spreker, dat zij in de kringen van handel en nijverheid een zeer goeden indruk heeft gemaakt. Voorstel No. 34 van den heer Romijn om 5000.be schikbaar te stellen voor het te werk stellen van steun trekkende personen, ligt geheel in de lijn van hetgeen spreker mermalen naar voren heeft gebracht en ook van het door hem ingediende voorstel No. 30. Met betrekking tot voorstel No. 36 van den heer Schoneveld in zake de saneering van de binnenstad is spreker van meening, dat die saneering ook zonder ingrijpen van de zijde der gemeente wel tot stand zal komen, daar bij een gehouden telling gebleken is, dat een zeer groot deel der woningen reeds leeg staat. Wanneer het zonder inmenging van de gemeente mogelijk is, geeft spreker daar de voorkeur aan, terwijl hij tegenover het verwante voorstel van den heer Schüller hetzelfde standpunt inneemt. Spreker heeft groote waardeering voor het woningrapport. Bij het voortdurend wisselen van de leegstaande woningen moet men reeds tevreden zijn, wanneer een dergelijk rapport als leidraad dienst kan doen, en spreker zou het op prijs stellen, indien de Wethouder het eens in den Raad naar voren zou willen brengen. Naar aanleiding van hetgeen de heer Goslinga heeft gezegd erkent spreker, dat het voorstel No. 2 om niet over te gaan tot het ontslag van den derden opzichter, reeds was ingediend, vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders om tot dat ontslag over te gaan was verschenen. In den geleide- brief werd er echter reeds op gezinspeeld, dat met het ontslag van dien opzichter gerekend moest worden, teneinde bij de Reiniging bezuiniging te verkrijgen. Met langer te wachten zouden de voorstellers te laat zijn geweest. De Voorzitter meent, dat het voorstel er toch reeds lag. De heer Manders wijst er nu op, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders op 6 Februari is gekomen en dat voorstel No. 2 is gedateerd 23 Januari. De Voorzitter vraagt, waarom men dan niet soortgelijke voorstellen heeft ingediend ten opzichte van andere ambtenaren. De heer Manders zegt, dat een voorstel tot ontslag van den derden opzichter reeds uit den geleide-brief kon worden afgeleid. Wanneer de heer Wilbrink gezegd heeft, dat bij handhaving van den derden opzichter de directeuren er voortaan voor zullen bedanken om voorstellen tot bezuiniging te doen, dan wil spreker zeggen, dat wanneer een dergelijk argument was gekomen van den heer van Weizen ten opzichte van de arbeiders, men zou hebben gesproken van een provoceerende speech, van het opstoken der arbeiders om niet te luisteren naar de bevelen der overheid. Nu echter kwam een dergelijke revolutionnaire preek van den heer Wilbrink. De directeuren zullen zelf wel zoo verstandig zijn om aan opdrachten van Burgemeester en Wethouders tot bezuiniging gevolg te blijven geven, en anders zou de heer Wilbrink zich nog niet ongerust behoeven te maken, want dan is het College van Burgemeester en Wethouders er zelf ook nog. Spreker sluit zich aan bij het uitvoerig betoog van den heer Schüller ter verdediging van voorstel No. 2 en wijst er op, dat het toch wel een zeer onevenwichtige bezetting zou Gemeentc-begrooting Algemeene beschouwingen. (Manders e.a.) worden, wanneer men tegenover de drie administratieve ambtenaren, boekhouder, klerk en schrijver (waarbij dan nog de directeur de rapporten behandelt) bij dit bedrijf, dat toch in hoofdzaak een buitendienst is, met zijn 72 werk en 10 baggerlieden het aantal opzichters van drie zou brengen op twee. Wordt daartoe overgegaan, dan vraagt spreker zich af, of deze dienst niet ernstig in aanmerking komt om bij Ge meentewerken te worden ondergebracht. Tegenover de suggestie van den heer Wilbrink, dat de directeuren bij aanneming van dit voorstel niet meer zouden willen medewerken tot bezuiniging, vraagt spreker zich af, wat de ambtenaren er wel van moeten denken en welke gevoel van rechtszekerheid voor hen zij nog zullen behouden, wanneer er zoo lichtvaardig wordt aangesteld en ontslagen. Overgaande tot het door hem zelf ingediende voorstel No. 30 merkt spreker tegenover den heer Goslinga, die klaar blijkelijk een min of meer uitvoerige toelichting verwachtte, op, dat dit voorstel toch eigenlijk weinig bespreking noodig heeft. De heer Wilbrink meende, dat de gemeente niet mag terugkeeren tot een ouderwetsche werkwijze voor de be drijven, daar liet gemeentebelang de grootst mogelijke efficiency eischt. Maar wat zou de heer Wilbrink er van zeggen, wanneer iemand in zijn bedrijf allerlei moderne machines zou aanschaffen, terwijl hij het werk veel goedkooper gedaan zou kunnen krijgen met gewone arbeidskrachten? Het is slechts' sprekers bedoeling, de machine buiten werking te stellen en daardoor meer arbeiders aan werk te helpen, voor zoover dit goedkooper of althans niet of slechts weinig duurder uitkomt, en hij zou gaarne zien, dat daarnaar een onderzoek werd ingesteld. Aan uitkeeringen voor werkloozen wordt 1.344.310.besteed, aan de werkloozenkassen 250.000.aan wachtgelden 27.260.terwijl de heer Romijn in verband met de werkloosheid nog 5000.wil uittrekken. - De heer Romijn Dat is maar een overschrijving! De heer Manders Voegt men hierbij nog de 40.000. voor schoolkindervoeding, dan komt men tot een bedrag van rond 1.670.000.Volgens den verzamelstaat zijn de uitgaven voor ondersteuning aan behoeftigen en werkloozen zelfs 2.4 millioen gulden, en al zit daar 200.000.in voor behoeftige krankzinnigen, dan begrijpt spreker toch nog niet, waar dit groote verschil in zit. Hij wil zich echter houden aan de door hem becijferde 1.7 millioen. Zooals de heer Goslinga heeft becijferd, zit in de 450.000. die Leiden uit het Werkfonds zal krijgen, een bedrag van 120.000.aan arbeidsloon. Wanneer in deze verhouding op werken ten bedrage van ƒ500.000.aan arbeidsloon 125.000.kan worden uitgegeven, dan beteekent dit 5000 arbeidsweken a 25.of arbeid voor 100 werklieden gedurende een jaar. Zou voor diezelfde werken door ver anderde werkwijze het arbeidsloon tot 250.000.kunnen worden opgevoerd, waardoor 200 man gedurende een jaar werk zouden kunnen krijgen, dan is dit wel een offer waard, daar het onttrekken van 100 man aan den steun een be sparing geeft van 60.000.a 70.000.Een verhooging met dit bedrag zou dus zeker gemotiveerd zijn, maar bet moreele goed door een te werkstelling gebracht, wettigt boogere uitgaven. Met het genoemde, ruim 1| millioen zou 25 maal zooveel werk voor een dergeüjke uitvoering in aanmerking kunnen komen. Het vraagstuk is zeker een degelijke studie waard en wanneer op deze wijze de geesel der werkloosheid ook maar eenigszins zou kunnen worden weggenomen, dan mag men zeker niet verzuimen het te beproeven. De heer Schoneveld spreekt er zijn bevreemding over uit, dat in de Memorie van Antwoord het standpunt wordt inge nomen, dat uitvoering van het saneeringsplan met het oog op den financieelen toestand van de gemeente niet mogelijk is. Zonder de financieele positie van de gemeente weg te cijferen is spreker van oordeel, dat het thans de meest geëigende tijd is om dit plan uit te voeren en wel op grond van de lage prijzen der materialen, de belangrijk verlaagde loonen en gezien het feit, dat de gemeente met de nieuwe onteigenings procedure het middel in de hand heeft om de oude stad te saneeren. Spreker is dankbaar dat er in de buitenwijken wordt ge bouwd, maar het gaat ten koste van de binnenstad, waar een aantal woningen staat, waarin een behoorlijke toetreding van licht en lucht is uitgesloten. Spreker dringt er daarom bij het College van Burgemeester en Wethouders op aan het voorstel om tot saneering over te gaan wel in praeadvies te nemen, te meer daar de uitvoering toch niet in 1936, maar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 3