MAANDAG 17 FEBRUARI 1936. 45 Gemeentc-beg rooting Algemeene beschouwingen, (van Eek e.a.) De heer van Eek zegt, dat het voorstel van het College was, maar ook van den heer van Stralen ISpreker acht dit niet altijd te vermijden. Een Wethouder drukt natuurlijk op zijn voor stellen ook een eigen cachet. De heer Goslinga was in dit opzicht ook niet altijd even bescheiden en gebruikte ook wel eens uitdrukkingen, zoo sterk, dat spreker zich verbaasde dat het College die geheel voor zijn rekening nam. Zoo heeft de heer Goslinga op 17 Februari 1933 namens het College gezegd: „Het College acht den tijd buitengewoon ernstig, maar wil er doorheen. De anti-revolutionnairen willen met Gods hulp, in christelijk-democratischen geest, er door heen sturen; dat Godsvertrouwen, vrucht van christelijk geloof, versterkt hen om hier op hun post te blijven om te doen wat zij moeten doen, op dat christelijk geloof zullen de golven van de revo lutie kapotbreken. Wanneer men daaraan vasthoudt, twijfelt spreker er niet aan of men zal er door heen komen. Dat is het vaste geloof, dat spreker bezielt, dat hem dagelijks kracht geeft om zijn werk te doen. Hij hoopt, dat de Raad dit zal inzien en Burgemeester en Wethouders in het algemeen in hun beleid zal volgen." Hier zijn dooreengestrengeld het standpunt van het College en het persoonlijk standpunt van den heer Goslinga. Wanneer een sociaal-democratisch Wethouder dit ook doet, gaat hij niet buiten de perken, die aan een Wethouder worden gesteld. De heer Mandcrs zegt dat de heer Goslinga beide stand punten toch duidelijk uiteenhoudt, waar hij spreekt van de anti-revolutionnairen De heer van Eek zegt, dat de heer van Stralen ook uit drukkelijk gesproken heeft van de sociaal-democraten. In het Algemeen Verslag is aangedrongen op verhooging van het salaris van de Wethouders, omdat er Wethouders waren, die daarvoor hun ganschen tijd beschikbaar stelden. Dit is door het College beantwoord met de minder vriendehjke opmerking, dat dat hun eigen verkiezing was. Dit is zoo, maar hiermee is ook iets anders gemoeid, n.l. ook een ge meentebelang. Deze opmerking in het Algemeen Verslag had wel iets vriendelijker beantwoord kunnen worden. Spreker acht het ook een groot gemeentebelang, dat een Wethouder zijn ander werk laat varen en al zijn tijd aan zijn ambt geeft. Uit de positie der sociaal-democraten hier vloeit ook voort dat zij recht hebben op sterke vertegenwoordiging in de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon. Spreker heeft ook voorgesteld, het aantal leden van de Commissie van Fabricage te brengen van 4 op 5 (N"o. 15). Geen enkele andere commissie van bijstand heeft zooveel en zulk belangrijk werk te verrichten als de Commissie van Fabricage. Het is niet onnatuurlijk, dat de sociaal-democra tische fractie wenscht in die belangrijke commissie sterker vertegenwoordigd te zijn dan thans het geval is. De commissie heeft in de eerste plaats te oordeelen over de maatregelen in zake de werkverruiming. Waarschijnlijk zal in de eerstkomende jaren voor den Raad in zijn geheel, en voor de sociaal-democratische fractie in het bijzonder, het belangrijkste werk zijn, de werkverruiming op alle mogelijke manieren te bevorderen. Het is dus voor de sociaal-demo craten van buitengewoon groote beteekenis, dat zij een vertegenwoordiger meer in de commissie hebben. Het is billijk en om redenen aan het gemeentebelang ontleend gewenscht, dat de Raad dit voorstel aanneemt. Spreker is het met het College eens, dat de commissie niet naar evenredigheid kan worden samengesteld, want het lid Romijn vormt op zich. zelf de geheele fractie van den Vrijheids bond, zoodat bij een evenredige vertegenwoordiging de commissie 35 leden zou moeten tellen. Spreker wenscht niet, dat de heer Romijn deze commissie verlaat en heeft er ook geen bezwaar tegen, dat eenlingen in de commissie zitting hebben. De commissie heeft echter het College bij de voor bereiding van voorstellen te adviseeren omtrent hetgeen te dier zake leeft in de verschillende fracties. Hoe meer fracties in de commissie vertegenwoordigd zijn, hoe beter zij kan werken en hoe grootere waarde het oordeel van de commissie voor het College zal hebben. Het kan het College daarbij niet onverschillig zijn, of een lid der commissie spreekt voor zichzelf of namens 6, 7 of 14 leden van den Raad. Indien de 14 sociaal-democratische Raadsleden slechts één vertegenwoordiger in de commissie hebben, bestaat de mogelijkheid, dat het College door het advies der commissie om den tuin wordt geleid. Burgemeester en Wethouders zijn wel geen kinderen, maar zullen zich op het advies van de commissie beroepen, al is dit ook gegeven door een meerder heid, die enkele kleine fracties van den Raad vertegen woordigt. Gemeente-begrooling Algemeene beschouwingen, (van Eek e.a.) Het is in het belang van de gemeente en van een juist advies aan het College, dat men bij de samenstelling van de commissies een uitzondering maakt voor bijzonder groote fracties, gelijk ook wel in de Raden van andere groote ge meenten geschiedt, waar een groote fractie in belangrijke commissies meer vertegenwoordigers heeft dan de kleine fracties. Hetzelfde geldt ten aanzien van het bestuur van de ver- eeniging „Schoolkindervoeding en -kleeding". Het werk van deze vereeniging gaat de sociaal-democratische fractie bij zonder ter harte. Deze fractie heeft als candidate voor dat bestuur iemand, die altijd bijzonder warm voor deze zaak gepleit heeft. Het is in het belang van de gemeente, wanneer het voorstel, dat spreker daaromtrent heeft gedaan (No. 14), wordt aangenomen. Wanneer de sociaal-democraten streven naar bevrijding van het kapitalisme, hebben zij daarbij het oog niet alleen op de stoffelijke volksbelangen, maar ook op het tot stand brengen van een maatschappij, waarin rechtvaardigheid en menschenliefde zooveel mogelijk heerschen. Spreker staat daarin niet alleen, want als hij in het ontwerp „Staatkundig program" van de R. K. Staatspartij leest, wat onder punt 8a over de ordening van het maatschappelijk leven wordt gezegd, onderschrijft hij dit ten volle. Het is-alleen jammer, dat men in de praktijk zoo weinig er van bemerkt, dat de grootste politieke partij in het land dergelijke beginselen huldigt. Aan handelingen moeten echter stemmingen en gevoelens vooraf gaan. Het is te hopen, dat de R. K. Staatspartij nogeens den moed zal vinden om te trachten deze beginselen te verwezenlijken. Het zal niet anders kunnen geschieden dan in het socialisme. Het kapi talisme maakt, dat men anders moet leven dan men wenscht men moet handelen hard en onmenschelijk, omdat men anders zou ondergaan. De sociaal-democraten willen toch ook verwezenbjken wat de katholieken zich tot doel stellen. Al is men niet denzelfden beginselen toegedaan, wanneer de doelstelling gelijk is, kan men op verscheiden punten samen gaan. Er zouden heel wat maatregelen te nemen zijn, die naar beider inzicht in dezelfde richting gaan. De sociaal democraten zijn bereid alle voorstellen, niet alleen van katholieke, maar ook van andere zijde, naar den inhoud te beoordeelen; zij vragen niet: van wie komt het, maar: wat houdt het in. De sociaal-democraten zoeken, van ganscher harte, samenwerking met anderen, wier wegen niet gaan zooals de hunne, maar die krachtig willen ingrijpen en tegen gaan den noodlottigen invloed van het kapitalisme. De mensch moet daartoe werkzaam zijn; ook in het dagelijksch leven moet hij zich zooveel mogelijk verzetten tegen de hard heden van het kapitalisme. Maar wanneer men in het publieke leven optreedt, moet men zich laten leiden door dezelfde beginselen; ook in het publieke leven moet men de lijn tegen het kapitalisme volgen. Die strijd wordt dan bijzonder moeilijk. Spreker vertrouwt, dat men practische plannen, die onmiddellijk verbetering kunnen brengen, dan ook objectief zal beoordeelen, dat men niet zal zeggen: dat gebeurt uit berekening, met politiek doel, maar dat men zal vragen: wat houden ze in? Dan bestaat er mogelijkheid van overeen stemming en van samenwerking tusschen hen, die niet verder willen gaan dan bepaalde maatregelen, en de sociaal-demo craten, die verder willen gaan. De toestanden zijn zoo ernstig en moeilijk, en leiden tot dergebjke wanhoopsuitingen, dat samenwerking noodig is. De sociaal-democraten zijn bereid tot samenwerking met hen, die een stap in de goede richting willen doendan kan ook op gemeentelijk gebied een en ander gebeuren in het belang van de bevolking. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amende ment (No. 32a.) van den heer van Eek op het voorstel van den heer Beekenkamp e. a. (No. 32), luidende: „Ondergetekende stelt voor in het voorstel van de heren Beekenkamp, Wilmer en Wilbrink de volgende wijzigingen te brengen: 1. om in a na „verordening" aldus te lezen: tot het in het leven roepen van een plaatselijken distributieraad, die o.a. een regeling zal bevatten voor de vestiging van nieuwe winkelbedrijven binnen de gemeente Leiden; 2. om aan b toe te voegen: „benevens door de plaatselijke vakcentrales, coöperaties en vrouwen-organisaties". De heer Wilmer acht een bespreking van het Plan van den Arbeid hier niet op haar plaats; de bespreking van zaken en belangen, welker behartiging niet is toevertrouwd aan den Gemeenteraad, waarop deze als zoodanig geen invloed kan uitoefenen, toch in een Raad te houden, is een van de fouten en excessen, die het democratisch-parlementaire stelsel en de partij-politiek bij meerderen in discrediet brengen. Ook in den

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 9