54 MAANDAG 17 FEBRUARI 1936. Gemeente-bcgrooting Algemeene beschouwingen. (Beekenkamp e.a.) reerd, aangezien het amendement terugkomt met de gedachte aan een leven smiddelenraad. Ten slotte wenscht spreker het licht van de anti-revolu- tionnaire beginselen te laten schijnen op het „politiek heroïsme". De Anti-Revolutionnaire Partij belijdt Gods souvereiniteit en erkent mitsdien, dat de overheid, ook de plaatselijke overheid, zijne dienaresse is. Door het dienen is dus voor een niet onbelangrijk deel de levenshouding van de anti-revolu- tionnairen bepaald. Dienen van God in de eerste plaats door er zooveel mogelijk naar te streven, dat Zijne ordinantiën op het terrein van de gemeente-politiek worden nageleefd en geëerbiedigd. Dienen van het gemeenebest in de tweede plaats, doch dan in gehoorzaamheid aan het ontwikkelde beginselalleen dan is de doelstelling van ons streven zuiver te houden. Dan zullen alle demagogie, alle eigenbelang, alle onwaarachtigheid ver zijn van onze gedragingen. In den geest der dienende gehoorzaamheid willen de anti-revolutionnairen naar de mate hunner zwakke krachten, naar beste weten hun taak vervullen; uiteraard staan zij daarbij antithetisch tegenover hen, die liever heerschen dan dienen. De sociaal democratie met name streeft naar de macht; zij wil „morgen heerschen op aard". Zij wil gelijk het in het Plan luidt beheerschen de productie en de rationalisatie, het geheele samenstel van maatschappelijke gedragingen, de distributie, enz., zonder rekening te houden met, zonder gehoorzaamheid aan een van God gegeven norm. Deze overtuiging bepaalt de houding der anti-revolutionnairen. Daaruit volgt, dat zij tegenover dit College als geheel zeer gereserveerd staan en dat zij zich zullen verzetten tegen elk voorstel, waarin zij den invloed der sociaal-democratie bespeuren, voorzoover de gevolgen van dien invloed niet in het belang van de gemeente worden geacht dan wel (hetgeen nog erger is) in strijd komen met Gods ordinantiën. Het is den anti-revolutionnairen een vreugde te weten, dat de meerderheid van het College bereid is, dien socialistischen invloed te temperen en te beteugelen; gaarne zeggen zij die meerderheid toe, haar daarbij behulp zaam te zijn. Moge de moeilijke positie van die meerderheid de meerderheid in den Raad aansporen tot dat politiek heroïsme, dat volgens Huizinga beteekent verhoogd persoonlijk bewust zijn van geroepen te zijn om met inzet van alle krachten, tot zelfopoffering toe, mee te werken aan de verwezenlijking van een algemeene taak, die zwaar is, maar niet te zwaar voor hem, die bij de vervulling daarvan Gods zegen afsmeekt. De heer Romijn begrijpt en aanvaardt ten volle de politieke noodzakelijkheid van de tegenwoordige samenstelling van het College en stemt er geheel mee in, dat een College ont staan is zooals op het oogenblik zitting heeft; dit is noodig ten gevolge van de politieke noodzakelijkheid. Het vrijzinnig-democratische Raadslid de heer Vos, koes tert omtrent deze samenstelling zeer grootsche verwachtingen en meent, dat zij zal leiden tot een samenwerking uit innerlijke overtuiging, een verbroedering en eensgezindheid uit hoofde van dezelfde beginselen. Wanneer hij in de middagzitting de redevoering van den heer van Eek had kunnen hooren, zou hij misschien als verstokt idealist zijn idealisme in dezen niet hebben laten varen, maar wel eenigszins zijn gaan twij felen aan de juistheid van den kijk, dien hij hierop heeft. De heer van Eek heeft nu onomwonden toegegeven, dat hij als lid van de oppositie-partij zich over de uitvoerbaarheid van zijn voorstellen niet heeft te bekommeren, maar zijn voorstellen doet, als weet hij, dat zij niet uitvoerbaar zijn en, omdat hij van te voren niet weet, wat daarvan zal worden aangenomen, daarvan niets kan terugtrekken. Uit de karakteriseering van de oppositie, welke de S.D.A.P. in de afgeloopen jaren in den Raad heeft gevoerd, vloeit logisch voort, dat de poütieke noodzakelijkheid medebrengt, dat de S.D.A.P. dient te zijn een regeeringspartij, die mede de verantwoordelijkheid draagt, want het is volslagen onmogelijk in een Raad, waarvan een zeer groot deel de oppositie a tort et a travers voert, een eenigszins behoorlijk beleid te voeren. Spreker kan niet nalaten de verklaring, die de heer van Eek in de middagzitting heeft afgelegd, te toetsen aan de heilige verontwaardiging, die de heer van Eek meermalen toonde, wanneer men in den tijd, toen hij nog oppositie voerde, zeide te twijfelen aan de goede trouw van de S.D.A.P. en de voor stellen en actie van de S.D.A.P. te beschouwen als demagogie en kiezersbedrog. Daaraan is thans gelukkig een einde gekomen, nu de S.D.A.P. heeft verklaard het roer te hebben omgegooid en te erkennen, dat het bij de verantwoordehjkheid, die ook door de S.D.A.P. wordt aanvaard, voor den huidigen gang van zaken noodzakelijk zal zijn een andere tactiek te volgen. Het gemeentebelang is daarmede zeer stellig gediend en men zal niet meer in den Raad het onaangename en destructieve Gcmecnte-begrooting Algemeene beschouwingen. (Romijn.) ervaren, dat men in de afgeloopen jaren heeft gehad. Voor- loopig koestert spreker echter niet zeer veel verwachtingen ten aanzien van de tegenwoordige constructieve politiek van de sociaal-democraten, die natuur lijk op het College haar invloed zal doen gelden en in de daden en voorstellen van het College verwezenlijkt zal moeten worden; immers, men heeft van den heer van Eek gehoord, dat het constructieve element in de politiek der sociaal-democraten niet veel anders is dan perspectief. De heer van Eek heeft trouwens in de raads vergadering van 23 December 1935 (Handelingen 1935, bl. 318, tweede kolom onderaan) verklaard, dat het, nu er perspectief was, voor de sociaal-democraten ook verantwoord was te stemmen voor bezuiniging en mede te werken aan harde maatregelen, omdat die in het licht van dat perspectief niet zoo onaangenaam werden aangevoeld en niet zoo demorali- seerend en deprimeerend werkten. Met perspectieven is echter niet zeer veel te bereiken; het is altijd een groote troost wan neer men voor zich ziet een lichtend perspectief, maar een blijvend perspectief is op het oogenbük nog niet aanwezig. Het Plan van den Arbeid kan alleen succes hebben en resul taten opleveren, wanneer het gesteund wordt door een Planregeering, wanneer het landelijk wordt aangepakt, waarbij slechts kleine onderdeelen, ter uitvoering en comple teering, door de gemeente worden ter hand genomen. In dezen Raad is het niet de plaats dat landelijk karakter en dat landelijk voordeel en perspectief van dat Plan te bespre ken. Die Planregeering is er echter op het oogenblik nog niet en het zal ook nog wel een oogenblikje duren voordat die er zal zijn; op zijn vroegst zou die er misschien einde 1937 kunnen zijn; bovendien is dan nog voor alles wat in het Plan wordt beloofd nog heel wat voorbereidend werk noodig; er zullen nog wel 2 of 3 jaren overheen gaan voordat men krijgt die groote injectie, die het geheele economische leven zal elec- triseeren en vernieuwen. Yoorloopig zal men daarvan dus nog niets merken en zal men er nog niet veel resultaat van zien. Dit is hetgeen op het oogenblik aan constructieve denkbeelden geboden wordt door de sociaal-democraten. Het is een zeer bedenkelijk en niet-uitvoerbaar perspectief bovendien, maar in elk geval zal het nog eenige jaren op zich laten wachten. Yoor de uitvoering van groote werken zal echter een con structieve financieele politiek noodig zijn. Daarmede kan men direct beginnen en die behoeft men anderen niet als pers pectief voor te houden. Het is ook wel gewenscht, ten- einde de perspectieven niet te veel te verduisteren. Indien de finan cieele toestand kerngezond is, zal geen geldschieter aarzelen geld ter beschikking te stellen, wanneer over 3 of 4 jaar de Plan-Regeering het gemeentebestuur zal electriseeren en animeeren verschillende plannen uit te voeren. Spreker zal er het College niet hard over vallen, maar wanneer hij ziet, wat er in de daden van het College tot uiting komt van de constructieve financieele politiek der S.D.A.P. is hij wel teleurgesteld. Uit ervaring weet spreker, dat als men lid wordt van het College, men komt te staan voor kwesties en problemen, die men als Raadslid niet heeft aange voeld en ook niet verwacht. Het is dan ook zeer begrijpelijk, dat in deze begrooting door het College niet heel veel wordt voorgesteld. Toch mist spreker een constructieven opzet in de begrooting. De hoofdlijn van deze begrooting is precies dezelfde als die van de .vorige begrootingen. Vooral met het oog op de financieele moeilijkheden klampt men zich vast aan de gemaakte reserves. De vertegenwoordigers van den Vrijheidsbond hebben er in de afgeloopen jaren voldoende de aandacht op gevestigd, dat men met de politiek van het opteren van de reserves zeer voorzichtig moet zijn. Deze politiek is op steeds grooter verzet gestuit, omdat daarbij het einde zeer spoedig in zicht komt. Datgene, wat eenige jaren heeft plaats gevonden en inderdaad een zeer bedenkelijk karakter heeft, vindt op het oogenblik in nog sterkere mate plaats. Ook de tegenwoordige Wethouder van Financiën doet voorstellen, waarbij de reserves worden opgemaakt en al het kapitaal wegvloeit, dat het noodigst zal zijn, wanneer men groote werken wil aanvangenhij wordt daarbij gesteund door de overige leden van het College. Uit de laatste aanvulling van de begrooting het voorstel tot salarisverlaging is geheel afkomstig van het nieuwe Col lege blijkt, dat men moet overgaan tot het aanwenden van kleine middelen (b.v. verlenging van de afschrijving op allerlei kleine werkjes) om een aannemelijk beeld van een sluitende begrooting te geven. Spreker kan dit niet zien als een daad van constructieve financieele politiek, die hij nu zeker mag eischen, en nu nadrukkelijker mag eischen dan vroeger, waar wordt voorgehouden, dat te zijner tijd kapitaalsuitgaven zullen moeten worden gedaan in veel sterker mate dan tot nu toe ooit het geval was. Spreker neemt aan, dat de nieuwe leden van het College zich nog niet zoo hebben ingewerkt als gewenscht en noodig

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 18