60
MAANDAG 17 FEBRUARI 1936.
Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen.
(Wilbrink e.a.)
naar den dienst van Maatschappelijk Hulpbetoon worden
gedreven. Dit is niet goed.
In verband met de motie van den heer Manders betreffende
een andere indeeling van werken en diensten (No. 30) merkt
spreker op, dat de gemeente er in het algemeen niet toe mag
en ook niet toe kan overgaan, zich bij verouderde werkwijzen
aan te passen. Waar zij echter verplicht is, voor de burgerij,
in de eerste plaats de bedrijven zoo efficient mogelijk te
exploiteeren, is te dien opzichte met de motie-Manders
(No. 30) niet veel te bereiken. Echter zou het mogelijk zijn,
bij de aanbesteding van werken, spreker denkt in het
bijzonder aan den bouw van het Stadhuis prijsopgave te
vragen voor machinale uitvoering en daarnaast voor uit
voering met handenarbeid. Zoo moest bij den Stadhuisbouw
6.000 M3. zand uitgegraven worden; men had dan kunnen
beoordeelen of uitvoering met de hand niet wenschelijk was
geweest, waardoor het werk niet bijzonder veel langer had
behoeven te duren en wellicht toch een belangrijk aantal
arbeiders meer te werk had kunnen worden gesteld. Bij
andere werkobjecten zou dit in de toekomst misschien wel
goed zijn.
Spreker ontraadt aanneming van de motie-van Eek
(No. 15) inzake uitbreiding van de Commissie van Fabricage.
De sociaal-democraten zijn in die commissie vertegen
woordigd bovendien adviseert die commissie aan het College
omtrent zakelijke aangelegenheden en komt het er niet in
de eerste plaats op aan, de commissie in politiek opzicht een
zoo breed mogelijken grondslag te geven. Als iedere fractie
een vertegenwoordiger in die commissie heeft, die zijn werk
naar behooren doet, zal het College het meeste nut hebben
van de zakelijke adviezen van deze commissie, meer dan
wanneer deze commissie een politieken inslag krijgt. Bij
eventueele noodzakelijke uitbreiding van die commissie
komt sprekers fractie in de eerste plaats in aanmerking voor
benoeming van een lid uit haar midden, omdat Wethouder
Splinter in die commissie het College vertegenwoordigt en
niet in de eerste plaats de Christelijk-Historische Raads
fractie. Spreker heeft dit zelf ook in toepassing gebracht bij de
Commissie van den Socialen dienst, waar hij zijn medewerking
heeft verleend om een vertegenwoordiger van de sociaal
democratische fractie te benoemen, omdat hij Methouder van
Stralen niet beschouwd heeft direct als vertegenwoordiger van
de sociaal-democratische fractie, maar als lid van het College.
Spreker zal afwachten de verdediging door mevrouw de
Cler van haar motie inzake oprichting van een Gemeentelijke
commissie voor arbeid voor onvolwaardige arbeidskrachten
(No. 20); waar mevrouw de Cler begonnen is het werk van
particulieren te critiseeren, kan men heel wat verwachten.
In geen geval zal spreker zijn stem geven aan de motie
van der Voort (No. 25) om den Raad de bevoegdheid te
geven, vergunning te verleenen tot het vervullen van neven
functies door gemeente-personeel indien de bezoldiging
meer dan ƒ200.bedraagt. Spreker acht den Raad niet
het aangewezen lichaam om dergelijke zaken te behandelen
en te bespreken. Het is veel beter om, wanneer men meent
dat het College in dit opzicht over de schreef is gegaan, dan
zijn critiek naar voren te brengen. Wanneer een ambtenaar
voor het schrijven van een boek 200.honorarium zou
ontvangen, zal hij wellicht tot zijn uitgever zeggen: maak
er maar 199.van, anders moet ik aan den Raad ver
gunning daarvoor vragen. Spreker weet, dat er ambtenaren
zijn, die werkzaam zijn aan onderwijsinrichtingen, die zeer
bezwaarlijk gemist kunnen worden en dan zou men dergelijke
zaken in den Raad moeten bespreken.
Bij de discussie over de Sportstichting (Handelingen 1936,
bi. 12, tweede kolom) verklaarde de heer Carton, dat spreker
van die zaak niets begrepen had, maar spreker verbaast zich
thans over de motie-Carton (No. 18) inzake openstelling van
de openbare zweminrichting op Zondag. De Raad heeft pas,
met medewerking van den heer Carton, de zeggenschap
daarover uit handen gegeven; daarover beslissen nu in eerste
instantie het College en de Sportstichting. De heer Carton
is echter nog een jong raadslid; spreker zal hem dus die
inconsequentie niet al te euvel duiden, in de hoop dat het
met de jaren zal overgaan.
Volgens den heer van Eek moet het gemeentebestuur geen
bepaald standpunt innemen ten aanzien van de zedelijkheid
en moet het zijn inzichten daaromtrent buiten het geding
laten. Spreker meent, dat het gemeentebestuur zeker wel in
dit opzicht een standpunt moet innemen en zeker wel een
taak heeft ten opzichte van en niet neutraal mag blijven
tegenover de zedelijke opvoeding van het volk, omdat die
van zoo groote waarde is.
De heer van Eek zegt, dat men toch ook eerbied moet
hebben voor de zedelijke overtuiging van anderen.
Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen
(Wilbrink e.a.)
De heer Wilbrink zegt, dat men die kan hebben, maar
spreker kan voor de zedelijke overtuiging van de voorstanders
van het Neo-Malthusianisme geen eerbied hebben, omdat zij
zoo zeer indruischen tegen de beginselen, welke de Christelijk-
Historischen voorstaan.
Wat de motie van den heer van Eek omtrent het toestaan
van optochten op den Zondagnamiddag (No. 13) betreft,
kan spreker niet inzien, dat men zich daarbij op zuiver
neutraal terrein bevindt. De Christelijk-Historischen meenen,
dat de Overheid ten aanzien van de Zondagsviering en
Zondagsheiliging een taak heeftzij mogen op goede gronden
van de overheid verlangen, dat zij rekening houdt met de
Christelijke zeden. De zuivere neutraliteit, welke door den
heer van Eek wordt verlangd, brengt met zich het verbieden
van alle optochten. Zij, die voor de propaganda van hun
politieke beginselen optochten houden, gebruiken daarvoor
de openbare straat, die voor hen moet worden afgezet,
terwijl zij eigenlijk een gemeenschappelijk eigendom van
alle burgers is. Hierbij is dan geen sprake van neutraliteit,
maar wel van bevoorrechting.
Wanneer de heer van Eek dit een ouderwetsche opvatting
noemt, wijst spreker er op, dat het meer dan noodzakelijk is,
dat in het huisgezin, in de maatschappij en in den Staat
ouderwetsche opvattingen meer naar voren komen.
Spreker ziet de noodzakelijkheid en het maatschappelijk nut
van optochten op Zondag met muziek en banieren absoluut
niet in; dat kan het eenige, doorslaggevende argument zijn
om de publieke straat ter beschikking te stellen van een
bepaalde politieke of maatschappelijke groep; alleen het
belang van den Staat of van de gemeente kan hier prae-
domineeren. Met het houden van optochten wordt geen
enkel maatschappelijk, gemeentelijk of staatkundig belang
gediend. Juist als men zoo neutraal wil zijn, als de heer van
Eek wil, moet men optochten niet toestaan. De heer van Eek
verwijt spreker en de zijnen altijd, dat zij niet neutraal zijn,
maar als het in zijn kraam te pas komt, moet men zoo partijdig
zijn als maar mogelijk is.
De heer van Eek zegt, dat de heer Wilbrink dit tegen de
roomsch-katholieken moet richten; die houden op Zondag
ook optochten.
De heer Wilbrink zegt, dat als de katholieken optochten
houden, zij daarvoor ook toestemming van het gemeente
bestuur vragen en als het gemeentebestuur aan de sociaal
democraten toestemming geeft om optochten te houden,
kan het die aan de roomsch-katholieken niet weigeren. Niet
de katholieken brengen deze zaak hier in het geding, maar
de heer van Eek en dan is het toch te dwaas, dat spreker
bij de katholieken daartegen zou gaan protesteeren!
Het zou kunnen zijn, zooals de heer van Eek zeide, dat
de socialisten de grondslagen van het christendom niet
aantasten, maar wel heeft spreker zeer sterk het gevoel, zoo
niet positieve zekerheid, dat de S.D.A.P. dit wel doet; het
wezen van de S.D.A.P. is materialistisch. Nu zijn volgens
den heer van Eek de sociaal-democraten bereid tot samen
werking; dat geeft al een heel anderen klank; dan zou men
meer kunnen komen in de richting van het wezenlijke socia
lisme, gericht op samenwerking.
De S.D.A.P. heeft de leer van den klassenstrijd sterk ge
propageerd, al kan zij wellicht zeggen, dat haar die leer is
opgedrongen. Men weet zelfs niet, wat bij haar meer op den
voorgrond treedt, deze leer of het socialisme. Deze leer is
in haar wezen en uitwerking materialistisch. De S.D.A.P. of
haar vertegenwoordigers hebben niet alleen gefulmineerd
tegen de uitwassen van het Christendom, maar ook het
Christendom zelf aangetast en bespottelijk gemaakt.
Spreker ontkent niet, dat er personen zijn, die zich
Christenen noemen, in elk geval door anderen als Christenen
worden beschouwd, maar materialistisch handelen. Het is
zeer goed te begrijpen, dat ook in het Nederlandsche volk
een strijd is ontstaan, doordat men niet voldoende rekening
gehouden heeft met en niet gehandeld heeft naar de waar
achtige Christelijke levensleer. Hierdoor ontstaat echter nog
niet het recht, de Christelijke beginselen aan te tasten en
te miskennen. Ook onder de sociaal-democraten worden er
meerderen gevonden met zeer kapitalistische neigingen, maar
dan beweert men nog niet, dat de sociaal-democratie kapi
talistisch is.
Tegenover de leer, dat men alleen door middel van den
klassenstrijd tot een behoorlijk bestaan voor de groote groep
van het proletariaat kan komen, staat het Christelijke
beginsel, volgens hetwelk men alleen een maatschappij,
waarin sociale gerechtigheid heerscht, kan verkrijgen, wannéér
men bereid is te offeren.
Het Christendom stelt zijn eischen voor het individu, en