48 MAANDAG 17 FEBRUARI 1936. Gcmeeiite-bcgrooting Algemeene beschouwingen. (Wilmer.) waarover men verschillend kan oordeelen. Een van de be ginselen echter, waartoe men niet komt door zulk een rede neering, maar die klaar open liggen voor ieder christen, is dat het doel, dat de Nieuw-Malthusiaansche Bond na streeft, onzedelijk is. Spreker zal afwachten de verdediging door den heer Groeneveld van zijn voorstel tot verstrekking van identiteits kaarten aan de raadsleden als bewijs van toegang tot ge meentelijke bedrijven, diensten en terreinen (No. 28); waar schijnlijk echter zal spreker zich daarmee niet vereenigen, omdat spreker de taak van een raadslid acht te liggen in den Raad en in de Raadscommissies, waarvoor hij is aan gewezen, maar niet zoozeer hierin, dat hij altijd en overal zich zou kunnen begeven op het geheele gemeentelijke terrein en daar zou kunnen optreden in zijn hoedanigheid van Raadslid. Op het eerste gezicht acht spreker het amendement- van Eek op het voorstel-Beekenkamp c.s. inzake vestigings- eischen voor nieuwe winkelbedrijven (No. 32) niet onaan nemelijk, maar spreker moet het eerst even rustig bekijken. Aan het voorstel-Romijn (No. 34) tot beschikbaarstelling van 5.000.voor tewerkstelling van steuntrekkende personen zal spreker zijn stem geven, omdat spreker het eens is met de gedachte, uitgedrukt ook in het voorstel van het College inzake de groentendistributie, aan welke ge dachte ook de sociaal-democratische wethouders hun stem hebben gegeven, n.l. om voor sommige soorten werk werk- loozen aan te stellen, die dan boven hun steun een kleine uitkeering krijgen. Dit kan zeer nuttig en goed zijn en is zonder eenig redelijk bezwaar voor de andere arbeiders. Waar de heer Manders in zijn motie (No. 30) tot werk verruiming door zooveel mogelijk den arbeid te laten doen door menschelijke arbeidskrachten en niet door machines, zelf de beperking aanlegt: met niet te groote kosten, zal er voor den Raad geen aanleiding zijn om daarop niet in te gaan. Met nadruk waarschuwt spreker den Raad tegen de motie van der Voort (No. 25), inzake het alleen door den Raad verleenen van machtiging tot het vervullen van neven functies door gemeente-ambtenaren, wanneer de vergoeding daarvoor meer dan 200.bedraagt. Daarop kan de Raad beslist niet ingaan. Men moet dit met vertrouwen overlaten aan het College; men moet op zijn tijd vertrouwen weten te schenken, met name wanneer men zelf niet in staat is een regeling behoorlijk uit te voeren. De Raad kan dit hier niet. Een voorstel om aan een ambtenaar verlof te verleenen tot het verrichten van bijwerk, zou aanleiding geven tot dis cussies van zeer persoonlijken aard in het openbaar. Hierbij zijn te dikwijls persoonlijke belangen en zaken betrokken om dit in het openbaar te behandelen. Spreker vereenigt zich ook niet met het voorstel van den heer Schüller om het bestuur van de Woningstichting met een lid uit te breiden door de opneming van een bewoner in dat bestuur (No. 4). Men kan niet spreken van „een bewoner dezer woningen". Er bestaat geen organisatie van deze bewoners, die dus heel moeilijk iemand kunnen aanwijzen als hun vertegenwoordiger in den strikten zin van het woord. Ten slotte acht spreker het in dezen tijd van het grootste belang, dat in de gemeente Leiden zooveel mogelijk werk wordt verricht. Spreker zal dan ook gaarne zijn stem geven aan de uitvoering van alle werken, waarvan hem wordt aan getoond, dat zij op zich zelf nuttig zijn en ook betaald kunnen worden. Komende tot het slot van zijn betoog vestigt spreker in het bijzonder de aandacht van het College op de jeugd werkloosheid. Het antwoord van het College op de daar omtrent door spreker in de sectievergadering gestelde vraag heeft hem niet geheel en al kunnen tevredenstellen. Spreker is teleurgesteld door het weinige enthousiasme, dat uit het antwoord spreekt en hoopt, dat de teleurstelling dezer dagen voor bevrediging zal wijken door de mededeeling van de wethouders, dat zij nieuwe plannen hebben en zich vol energie op het vraagstuk van de jeugdwerkloosheid zullen werpen. In Den Haag tracht men meer jeugdige personen aan het werk te stellen door hen in plaats van heele, slechts halve dagen te laten werken. In verschillende gemeenten heeft men werkplaatsen en cursussen voor de jeugdigen ingericht. De Katholieken zijn in Leiden bij een enquête, die zij hebben ingesteld, tot de ontstellende ontdekking gekomen, dat in deze gemeente 500 Katholieke jonge mannen rond- loopen, die wel werken willen, maar niet werken kunnen. Spreker wil hun niet voorhouden, dat indien het College het maar wil, de jeugdwerkloosheid in Leiden zou kunnen ver dwijnen. Wel is spreker er van overtuigd, dat indien dit vraag stuk met energie en enthousiasme wordt aangevat er op dit terrein meer gedaan kan worden dan tot nu toe geschied is. Gemecntc-bcgrootiiig Algemeene beschouwingen. (Wilmer c.a.) Spreker wenscht Burgemeester en Wethouders voor de uitvoering van hun geheele taak, maar speciaal van dit deel, dat hem in het bijzonder ter harte gaat, Gods zegen en veel succes toe. De heer Wilbrink herinnert den Raad er aan, dat het nieuwe College onder bijzonder moeilijke omstandigheden is opgetreden en zich tot taak ziet gesteld de gemeente te besturen op een zoodanige wijze, dat daarmede de be langen van de burgerij niet alleen voor enkele jaren, maar ook voor de naaste toekomst kunnen worden gediend. Het zal, gezien de tegenwoordige omstandigheden en de steeds nog achteruitgaande maatschappelijke conjunctuur, waarmee men ook in Leiden rekening heeft te houden, niet gemakkelijk zijn de verschillende groepeeringen der bevolking te be vredigen. Het kan in deze omstandigheden niet de bedoeling zijn elkaar vliegen af te vangen door speciaal te letten op de verkiezingsbeloften, die gedaan zijn, die men wel niet zal kunnen verwezenlijken. Spreker gaat in dezen vrij uit; hij heeft bij de verkiezingen geen behoefte gehad de menschen met beloften te paaien, omdat hij te zeer overtuigd was van het beperkte kunnen van het gemeentebestuur en van een bepaalde fractie in het bijzonder. Er is, en dit kan verheugen, een sluitende begrooting aangeboden, maar achter het woord „sluitende" moet eigenlijk een vraagteeken gezet wordende dekkingsmiddelen, die het College op het oogenblik moet aanwenden om het gat, in de begrooting geslagen door het niet tijdig aannemen van de salarisverordeningen, wekken allerminst bevrediging. Spreker is het te dien aanzien volkomen eens met den heer de Reede en met diens voorstel (No. 35) inzake ver korting van de afschrijvingstermijnen van verschillende werken. Men kan dus practisch niet meer spreken van een sluitende begrooting. Bovendien heeft men niet alleen te rekenen met de omstandigheden van dit oogenblik, maar werpt de volgende begrooting reeds haar somber licht vooruit daarbij kan men zeker niet zulk een greep in de reserve doen als thans, want zoo langzamerhand raken de reserve bronnen, waaruit men tot heden nog kon putten, practisch uitgeput. Dit eischt ten aanzien van het geheele beleid van het College en van de verantwoordelijkheid van den Raad de grootste voorzichtigheid; al kost het geen moeite voor stellen in te dienen, die tegemoetkomen aan den wensch naar werkverruiming bij verschillende leden van den Raad en ook bij breede kringen van de burgerij, men mag niet ver geten, dat men door deze maatregelen nu te nemen in de toekomst het bestuur van de gemeente onmogelijk zou maken. Spreker twijfelt er aan, of het College wel het resultaat zal bereiken, dat het zich ten aanzien van de bezuiniging en versobering bij de gemeentelijke diensten heeft- voor gesteld te zullen verkrijgen. Het College stelt b.v., nadat het herhaalde malen tot het betrokken bedrijfshoofd een aanschrijving heeft gericht om te trachten bezuinigingsmaatregelen te nemen, op advies van een bedrijfshoofd voor, een tijdelijken ambtenaar (op zichter bij den Reinigingsdienst) te ontslaan. Zes leden van vier verschillende fracties stellen daartegenover voor, niet tot dat ontslag over te gaan (No. 2). Indien de Raad het laatste voorstel aanneemt, zal het prestige van het bedrijfs hoofd sterk worden geschokt en zal het bedrijfshoofd den nadeeligen invloed daarvan op den gang van zaken in zijn dienst moeten gevoelen. Bovendien kan men dan zeer weinig bezuinigingsvoorstellen, waarbij maar eenigszins aan de be langen van het personeel wordt geraakt, van de bedrijfs- hoofden verwachten. Ook in de sectievergadering heeft spreker het een en ander gezegd over het prestige van de bedrijfshoofden. Eenige jaren geleden heeft een der bedrijfshoofden, die een werkman wegens onvoldoende plichtsbetrachting had ontslagen, welke werkman echter na allerlei besprekingen en na inschakeling van allerlei personen en organisaties weer werd aangesteld, tot spreker gezegd er niet licht opnieuw toe te zullen overgaan, een dergelijk voorstel te doen, omdat op die wijze zijn prestige tegenover zijn ondergeschikten werd geschokt. De zes onderteekenaren van het voorstel No. 2 zijn voor standers van de gemeentelijke autonomie en de democratie. Als men echter meent op deze wijze de democratie te moeten toepassen, zal men zich er den dood aan eten. Wanneer de Raad in dergelijke zaken zich bevoegd acht om daarover te be slissen, en niet het belang van de gemeente laat gelden, maar zijn goede hart laat spreken, hoe kan men dan verwachten dat de verantwoordelijke hoofden der gemeentelijke diensten een stevige positieve lijn zullen volgen, alleen en nadrukkelijk het belang van den dienst in het oog houdend? Indien hier een voorstel was gedaan om dezen persoon, omdat hij bij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 12