14 Rijksinspecteur inzake de belastingopbreng sten (voornamelijk personeele belasting) Nijverheidsonderwijs950. De subsidie aan de Zita-Vereeniging voor de Vakschool kan met 950.worden ver minderd. Schrijf- en bureaubehoeften. 500. Geraamd op 4000.evenals voor 1935; de uitgaaf voor 1934 was 3.412.80, in verband waarmede de post alsnog op 3.500.kan worden gebracht. Afschrijving verbetering Hooge Morschweg en Zoeterwoudscheweg Te verdeelen over 10 jaar, in plaats van 8 jaar. Afschrijving uitbreiding Veemarkt Te verdeelen over 20 jaar, in plaats van 10 jaar. Afschrijving schoeiing Cronesteinkade Te verdeelen over 5 jaar in plaats van 3 jaar. Afschrijving verbetering Heerenstraat Te verdeelen over 5 jaar in plaats van 3 jaar. Aandeel particulieren in kosten van Ge meentewerken Geraamd is 30.000.de ontvangst be- droeg in 1934 50.310.31verhooging van den post met 5.000.is verantwoord. Samenvoeging Gemeentewerken en Bouw- en Woningtoezicht Op de ontwerp-begrooting staan o.a. nog uitgetrokken de wedde en pensioensbijdragen van den Directeur van laatstgenoemden dienst. Ter zake van de voorgenomen samen voeging kan over 1936 eenbedragvan 5650. worden geraamd. Verlaging rente 6 leening17.187. Rijksverzekeringsbank pro resto groot 1.250.000.Gerekend is op een verlaging der rente met ten minste 1|- ingaande 1 Februari 1936. Vermindering post wachtgelden1.000. Mede in verband met de salarisverlaging. Onvoorziene Uitgaven5.183. Het nog ontbrekende bedrag van dezen post af te schrijven. In de ontwerp-begrooting was deze post uitgetrokken op 40.000.terwijl hij thans nog f 37.628.groot is, zoodat na verminde ring met het bedrag van 5.183.nog een bedrag van 32.445.overblijft. 857.- 7.750, 700. 1.334. 5.000. 5.650. Totaal 93.475.— De ontwerp-begrooting voor 1936 is dienovereenkomstig gewijzigd (zie den overgelegden staat). De ingevolge de Ministeriëele circulaire van 4 September 1935 thans bij Uwe Vergadering aanhangig gemaakte salaris- voorstellen geven een minderheid in ons College aanleiding tot de volgende opmerkingen. Zij volgt het streven van de Regeering om bij herhaling te vorderen, dat de gemeentebesturen tot verlaging van de salarissen en loonen overgaan met groote bezorgdheid. Immers het direct aanwijsbare gevolg dier verlagingen is een vermindering van de koopkracht van een aanzienlijk deel der ingezetenen. Vermindering der koopkracht nu heeft haar in de practijk doen zien, dat de financiëele moeilijkheden worden vermeerderd. In het bijzonder kan in een gemeente als Leiden van een te verwachten stijging van moeilijkheden worden gesproken, aangezien het personeel altijd matig is bezoldigd geworden. Van.excessen in den zin van de conclusies van het rapport-Schouten kan derhalve in onze gemeente bezwaarlijk worden gesproken. Intusschen is genoemde minderheid niet van meening, als zou men plaatselijk over bevoegdheden beschikken, om in afwijking van de algepneen in den lande voorgeschreven gedragslijn ten aanzien van het vaststellen van de arbeids voorwaarden, een anderen weg te kunnen volgen. Waar het Georganiseerd Overleg eveneens van deze opvatting heeft blijk gegeven, heeft zij gemeend, zich zooveel mogelijk naar de resultaten, waartoe het overleg heeft geleid, te moeten richten. Uit die resultaten nu blijkt, dat met de organisaties van het werkliedenpersoneel op den-grondslag van een ver laging van 4 overeenstemming is verkregen. Voorts blijkt, dat op verschillende onderdeelen de verlaging nog eenigszins gemitigeerd is kunnen worden, waardoor de korting in vele gevallen minder zwaar zal drukken. De over eenstemming met de werkliedenorganisaties als uitgangspunt nemende, kan de minderheid zich ook vereenigen met de thans voorgestelde regeling van de salarissen van de ambte naren en het personeel van de politie, omdat aldus een korting is verkregen, die voor het geheele personeel ongeveer gelijkmatig zal drukken. Ten overvloede wijst zij nog op de mogelijkheid, dat bij het niet aanvaarden van deze voorstellen, een grootere verlaging dreigt te worden opgelegd. Deze omstandigheid, alsmede de vorengenoemde, zijn voor haar doorslaggevend geweest bij het vaststellen, van haar standpunt ten aanzien van deze aangelegenheid Onder verwijzing naar de in de Leeskamer ter visie liggende stukken geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging te besluiten A. vast te stellen de volgende verordeningen: I. V E R O R I) E IV I N G houdende wijziging van de verordening van 25 Februari 1935, betreffende de wedden van ambtenaren in dienst der gemeente Leiden. Artikel I. Staat A., bedoeld in artikel 2 van bovengenoemde ver ordening, wordt in dier voege gewijzigd, dat voor de wedden in de le, 2e, 3e, 4e, 5e en 6e Groep, wordt gelezen: in de le Groep f 22.32ƒ28.08", in plaats van 23.76 29.52". in de 2e Groep 23.76ƒ29.52", in plaats van „ƒ25.20— —ƒ30.96". in de 3e Groep „ƒ25.20ƒ30.96", in plaats van „ƒ26.40 —ƒ32.16". in de 4e Groep „ƒ26.64ƒ32.40", in plaats van „ƒ27.84 33.60". in de 5e Groep 28.8034.56", in plaats van 29.28 —ƒ35.04". in de 6e Groep „ƒ30.96ƒ36.72", in plaats van „ƒ32.16 37.92". Art. 4 vervalt. Art. II. Art. III. Art. 7 eerste lid, wordt gelezen als volgt: Boven en behalve de wedde, naar de regelen van deze verordening toe te kennen, geniet de ambtenaar bij wijze van tijdelijke toelage voor zijn wettige of gewettigde, zoo mede voor de uit vroeger huwelijk van zijn echtgenoote ge sproten kinderen beneden den leeftijd van 18 jaar, die hij op den Isten Januari van het jaar, boven het aantal van twee, bezit, een kindertoelage. Deze toelage bedraagt voor elk kind boven het tweede kind 3 ten honderd van de wedde, met dien verstande, dat de toelage ten minste 60.en ten' hoogste 216.per jaar voor elk daarvoor in aanmerking komend kind bedraagt. Art. IV. Art. 16 wordt gelezen als volgt: 1. Aan de op 1 Maart 1936 in dienst zijnde ambtenaren, die reeds op 1 Maart 1935 in dezelfde functie in dienst waren, en voor wie gedurende het tijdvak 1 Maart 1936 tot en met 28 Februari 1937 en gedurende het tijdvak 1 Maart 1937 tot en met 28 Februari 1938 de wedde door toepassing van deze verordening op eenig tijdstip in eerstvermeld tijdvak voor wat de gehuwden betreft meer dan 10 en voor wat de ongehuwden betreft meer dan 15 en op eenig tijdstip in laatstvermeld tijdvak voor wat de gehuwden betreft meer dan 20 en voor wat de ongehuwden betreft meer dan 30, lager zou worden dan de wedde, die zij op 1 Maart 1936 volgens de verordening van 31 Januari 1918 (Gemeenteblad No. 3), zooals deze sedert was gewijzigd, met inachtneming van de daarop toegepaste korting ingevolge raadsbesluiten van 2 Mei 1932, 9 Mei 1932, 6 Juni 1932 en 4 December 1933 zouden hebben ontvangen, wordt een persoonlijke toe lage toegekend en wel gedurende eerstvermeld tijdvak aan gehuwden en ongehuwden, tot het bedrag, waarmede het verschil resp. 10 en 15 van de laatstgenoemde wedde overschrijdt en gedurende laatstvermeld tijdvak aan gehuw den en ongehuwden tot het bedrag, waarmede het verschil resp. 20 en 30 van die wedde overschrijdt. 2. Voor de toepassing van dit artikel worden kleedinggehl, toe- en bijslagen daarop en toelagen voor schoeisel mede als wedde aangemerkt. 3. Als gehuwd wordt ook aangemerkt:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 6