12
uit haar in de Leeskamer ter visie liggende adviezen kan
blijken niet de instemming van de organisaties ver
werven.
Van de zijde der ambtenaren werd als voornaamste be
zwaar aangevoerd, dat het rijkssalarispeil na de korting
met 5 nog hooger is, dan het thans geldend gemeentelijk
peil, zoodat een toetsing aan het rijkssalarispeil geen grond
kon opleveren tot verlaging van de salarissen der gemeente
ambtenaren.
Voor zooveel hun salarissen betreft, was het resultaat
van deze vergadering tenslotte, dat de vertegenwoordigers
van drie vereenigingen verklaarden met een korting van 3
te kunnen instemmen, indien art. III van de desbetreffende
wijzigingsverordening (afronding wedde voor sommige groepen
ambtenaren, wedden boden en huismeester; zie hiervoor)
werd teruggenomen en indien de kindertoeslagregeling in
dien zin werd verbeterd, dat de leeftijdsgrens van 16 tot
18 jaar werd verhoogd en het bedrag van den kindertoeslag
op dat van de rijksregeling werd gebracht. De vertegen
woordigers van de overige drie ambtenaren-vereenigingen
verklaarden zich tegen elke korting.
De werklieden-organisaties voerden tegen de aangeboden
nieuwe loonschaal in hoofdzaak aan, dat het plaatselijk
loonpeil, dat de grondslag van deze loonschaal vormde,
te laag was berekend, en dat mitsdien ook de voorgestelde
loonen te laag waren.
Het hoofdbezwaar van de vertegenwoordigers van de
politie was ongeveer gelijk aan dat van de ambtenaren-
organisaties; zij hadden bovendien bedenking tegen het ver
vallen van het hoogere kleedinggeld ad 25.voor de
agenten, die in burgerkleeding dienst doen, omdat in het
bijzonder ten aanzien van hen de eisch moet worden gesteld,
dat zij behoorlijk gekleed zijn. Voorts waren zij gekant tegen
de verlaging van 0.50 voor den brigadier en die van 1.
voor den hoofdagent, welke verlaging, gelijk boven vermeld,
los van de korting, moest worden ingevoerd.
De Voorzitter zegde toe, dat de aangevoerde bezwaren
nader onder oogen zouden worden gezien, doch hij wees er
toen bereids op, dat de buitengewoon moeilijke financiëele
toestand der gemeente bij de beoordeeling van deze aange
legenheid een zeer gewichtige factor was. Trouwens in de
toelichting op het in December aan het Georganiseerd Overleg
gedane voorstel had ook ons College reeds het volgende
geschreven
„Voert het Eijk de salarisverlaging derhalve in wegens den
toestand van 's Lands financiën, de financiëele toestand der
gemeente is eveneens hoogst moeilijk, zoodat, indien het Eijk
meent, op de financiëele omstandigheden een beroep te
moeten doen, de gemeente dit met evenveel grond zou
kunnen doen."
Ingevolge een desbetreffend verzoek van de vertegen
woordigers der werklieden, werden dezen in de gelegenheid
gesteld om hun inzichten omtrent de wijze, waarop de be
rekening van het plaatselijk loonpeil zou moeten plaats
hebben, kenbaar te maken.
In deze bespreking trad duidelijk aan den dag, dat het
zeer moeilijk, zoo niet onmogelijk is, om het plaatselijk loon
peil nauwkeurig te berekenen. Werd de berekening opgezet,
zooals de organisaties dat zouden wenschen, dan kwam
men op een gemiddeld loon van 28.36, d.i. met 5 ver
hooging 29.78 of rond 30.
Naar onze stellige overtuiging is een dergelijk loon niet
in overeenstemming met het werkelijk loonpeil in het parti
culier bedrijf. Hoewel het door ons becijferde bedrag van
ƒ27.31 wellicht wat aan den lagen kant was, moest een be
drag van 28.36 beslist te hoog worden geacht. Wij wijzen er
slechts op, dat bij die berekening de collectieve contractloonen
ten volle in aanmerking werden genomen, zulks in tegenstel
ling met het bepaalde in de Ministeriëele circulaire van 7
November 1935; dit nog afgezien van de moeiüjkheid om het
loon vast te stellen in gevallen, dat geen collectief contract
bestaat.
Ook in onze berekening waren de collectieve contract
loonen wel ten volle opgenomen (de werkelijk betaalde loonen
zijn immers niet te achterhalen), doch overigens namen wij
in onze berekening factoren op, die in deze als het ware cor-
rigeerend werkten. Trouwens ook de organisaties erkenden,
dat het zeer moeilijk is het werkelijke plaatselijke loonpeil
met juistheid vast te stellen.
Ook een toetsing van de salarissen van de ambtenaren
en dit geldt in zekeren zin ook het personeel der politie
aan het rijkssalarispeil is niet zoo gemakkelijk, als zij wel
lijkteen groote moeilijkheid is om inderdaad gelijkwaardige
betrekkingen te vinden bij zooveel verschil in functies, zelfs
daar, waar de titulatuur bij Eijk en gemeente dezelfde is.
Nu zijn wij niet van oordeel, dat de salarissen van de ambte
naren aan den hoogen kant zijn meermalen gaven wij im
mers het tegendeel te kennen, doch hiertegenover staat,
dat de Minister blijkens de gevoerde correspondentie niet
temin een verlaging noodig acht.
Bovendien wordt de kwestie der salarisverlaging, gelijk wij
reeds met een enkel woord opmerkten, in belangrijke mate
door den financiëelen toestand der gemeente beheerscht.
Dat deze toestand zeer moeilijk is, behoeven wij te dezer
plaatse nog niet eens uitvoerig uit een te zetten; de aange
boden ontwerp-begrooting voor 1936 en de geleide-brief
geven hieromtrent alle noodige inlichtingen. Doch wel achten
wij het dienstig er hier nog eens uitdrukkelijk op te wijzen,
dat, niettegenstaande op de ontwerp-begrooting een bedrag
van 180.000.wegens besparing op de salarissen werd uit
getrokken, de begrooting nochtans alleen sluitend kon worden
gemaakt door het nemen van verschillende ingrijpende maat
regelen. Men kan dus bij het onderzoek van de vraag, of en in
hoeverre aan de in het Georganiseerd Overleg geopperde
bezwaren behoort te worden tegemoet gekomen, de oogen
niet sluiten voor het feit, dat elke concessie de geraamde
bate van 180.000.doet verminderen en dat daarvoor dus
dekkingsmiddelen moeten worden gevonden. Te meer klemt
dit, omdat toch reeds van de raming voor 1936 een bedrag
van 30.000.verloren gaat, doordat de salarisverlaging
niet vóór 1 Maart a.s. in werking zal kunnen treden. En het
vinden van dekkingsmiddelen is vooral daarom zoo moeiüjk,
omdat belastingverhooging zoo eenigszins mogelijk moet
worden vermeden.
Het bestuur eener gemeente heeft rekening te houden met
de belangen van de geheele burgerij en een juiste behartiging
van die algemeene belangen brengt mede, dat bij de bepaling
van de salarissen, behalve een redelijk peil, ook de financiëele
mogelijkheden der gemeente in acht worden genomen; want
deze kunnen van dien aard zijn, dat een salarisregeling, die
uitsluitend op een andere basis is opgesteld, boven haar
krachten gaat.
De omstandigheden in onze gemeente wettigen een derge
lijke overweging volkomen; ook al zou het derhalve juist zijn,
dat de salarissen niet liggen boven rijks- en plaatselijk peil,
dan rust op de gemeente niettemin de plicht de salarissen binnen
de grenzen van het voor haar financiëel mogelijke te houden,
c.q. te brengen. En in dezen gedachtengang past het, dat het
geheele gemeentepersoneelwerklieden zoowel als ambtenaren
en politie een offer brengt.
In den wensch om met de organisaties zoo eenigszins mogelijk
tot overeenstemming te komen, hebben wij ernstig nagegaan
in hoeverre concessies onzerzijds zouden kunnen worden
gedaan, doch het is na het bovenstaande duidelijk, dat de
omvang van deze concessies mede afhankeüjk is van de be-
grootingspositie.
Na verdere onderhandelingen met het Georganiseerd
Overleg hebben wij ten slotte de volgende wijzigingen in
het voorstel van 5 December 1935 gebracht, in het vertrouwen,
dat de Minister van Binnenlandsche Zaken daartegen geen
bezwaar zal maken.
I. De loonen van de werklieden worden, voor wat de
groepen I tot en met IV betreft, in minimum en maximum
met 72 ct. verhoogd, groep VI met 24 ct., terwijl groep Y
onveranderd blijft.
Als gevolg van de bovenomschreven door het Departement
aangegeven regeling van de salarisgrenzen tusschen de
groepen onderling, gingen in het December-voorstel de laagst-
bezoldigde groepen ten opzichte van he£ geldend loon het
meest achteruit en de hoogst bezoldigde groepen, met name
groep Y, het minst.
Door de thans aangebrachte wijziging in de loonschaal
worden de verschillen in korting tusschen de onderscheidene
groepen getemperd, zonder dat het systeem van het Departe
ment geheel wordt losgelaten; de bestaande loonen worden
op deze wijze gemiddeld met 4 verminderd.
Men zie nevenstaand staatje.
II. De korting op de wedden, loonen, toelagen, enz. ten
aanzien van de ambtenaren wordt bepaald op 4 in plaats
van 5 (deze vermindering geldt dus niet voor de werk
lieden en het lagere politiepersoneel, vermits de salarisver
laging voor deze categorieën immers afzonderlijk plaats vindt).
III. De kindertoeslagregeling wordt in dien zin gewijzigd,
dat de rijkskindertoeslagregeling wordt ingevoerd, echter met
dien verstande, dat de toeslag wordt toegekend te beginnen
met het derde kind.
Wij brengen in dit verband in herinnering, dat bij de
behandeling van de salarisvoorstellen in Uwe zitting van
25 Februari 1935 in onze handen om praeadvies werd gesteld
een voorstel van den heer Verweij, strekkende om den
kindertoeslag zoodanig uit te breiden, dat voor elk kind
beneden 18 jaar (in plaats van 16 jaar) boven het 2e kind
de toeslag wordt verleend, met dien verstande evenwel, dat
de toeslag ten opzichte van de kinderen van 16 tot beneden
18 jaar slechts wordt toegekend aan de ambtenaren, wier