19 Punt 1°. van het voorstel (de houw van een brug over de Haarlemmertrekvaart, tegenover de Musschenbroekstraat), waarmede punt 2°. (de doortrekking van de Musschenbroek straat naar de Koningstraat) ten nauwste samenhangt, heeft alleen zin, indien tot straataanleg op het Schuttersveld wordt overgegaan. Deze straataanleg kan niet geschieden, zoolang het uitbreidingsplan voor de terreinen tusschen den Stationsweg, den Maredijk en de spoorbaan niet zijn beslag heeft gekregen. Dit plan zal dezer dagen bij Gedeputeerde Staten ter goedkeuring worden ingezonden, waarbij intus- schen te bedenken valt, dat, zooals het College sedert is ge bleken, het plan door Gedeputeerde Staten zal worden be schouwd in verband met het vraagstuk van den spoorweg overgang bij den Rijnsburgerweg. Yoorloopig zal derhalve tot straataanleg op het Schuttersveld nog niet kunnen worden overgegaan. Bovendien hebben de hier bedoelde werken (punt 1° en 2° van het voorstel) veel van hun belang verloren, nu de veemarkt in de eerste jaren niet naar de terreinen ten Oosten van den Haarlemmerweg zal worden verplaatst. Punt 3° van het voorstel (het maken van een rioolwater zuiveringsinrichting) behoort zooals bekend, tot de „werk- fondswerken". Voor punt 4° (voortzetting van den aanleg der centrale rioleering) geldt gedeeltelijk, n.l. voorzoover betreft de aan sluiting van den Wittesingel en omgeving en van den Haar lemmerweg en omgeving, hetzelfde. Overigens kan, inge volge het standpunt van Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland, tot uitbreiding van de centrale rioleering, en dus tot uitbreiding van de loozing in de Stinksloot, niet worden overgegaan, voordat de zuiveringsinstallatie tot stand is gekomen. Yan punt 5° (het bouwrijp maken van enkele terreinen) heeft de meerderheid tegen voorbereiding van de onderdeelen a en c, zooals boven gezegd, geen bezwaar. Tegen het bouwrijp maken van de onder b bedoelde omvangrijke terreinen in den Stadspolder bestaat ernstige bedenking, omdat met het oog op den ingetreden stilstand in het bouwbedrijf aan derge lijke groote oppervlakten bouwgrond geen behoefte bestaat en het bouwrijp maken daarvan dus tot belangrijk rente verlies voor de gemeente zou leiden. Wat betreft punt 6° (krotopruiming, saneering van stads- deelen en bouw op groote schaal van arbeiderswoningen) is het wenschelijk de afwerking van het onder handen zijnde omvangrijke saneeringsplan aan de Paradijssteeg af te wachten, daargelaten nog, dat het de vraag is, of de financiëele medewerking der Regeering voor verdere saneeringsplannen wel zal kunnen worden verkregen. Punt 7°. (demping van de Langegracht) heeft, zoolang de veemarkt op haar huidige plaats wordt gehouden, geen zin, zoodat de zeer hooge kosten van dit werk geruimen tijd nagenoeg zonder nuttig effect zouden blijven. Punt 8°. (verbetering van de Trekvaartbrug) kan worden voorbereid (zie boven). De punten 1°. en 2°. van het tweede gedeelte van het voor stel (verbreeding van den Maredijk en het maken van een tunnel in den Maredijk) moeten in elk geval wachten op de goedkeuring van het bovengenoemde uitbreidingsplan voor de gronden tusschen Stationsweg, Maredijk en spoorbaan. Bovendien zij opgemerkt, dat nog niet is uitgemaakt, in hoe verre de tunnel in den Maredijk los van het overwegvraag- stuk ter hand genomen zou kunnen worden. Punt 3°. van het tweede gedeelte (verbetering van de Keksluisbrug) maakt deel uit van de werkfonds werken' Gelet op het vorenstaande is de meerderheid van ons College van oordeel, dat, ook afgezien van financiëele over wegingen, de in het voorstel opgenomen werken behalve die, welke met steun van het Werkfonds 1934 zullen worden gefinancierd, en die, met welker voorbereiding zij boven haar instemming heeft betuigd in de naaste toekomst niet voor uitvoering in aanmerking komen. Als College hebben wij derhalve de eer Uw Vergadering, met verwijzing overigens naar de in de Leeskamer neerge legde stukken, in overweging te geven op grond van het bovenstaande het voorstel-van Eek c.s. als afgedaan te be schouwen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 21 November 1935. De ondergetekenden hebben de eer, de navolgende voor stellen bij Uwen Raad in te dienen, ter behandeling in de begrotingsvergadering. De Raad nodigt B. en W. uit plannen alsmede een bij behorende kostenberekening, bij hem in te dienen der na te noemen werken alle uit te voeren in werkverruiming. 1° het bouwen van een brug over de Haarlemmervaart, van Maredijk naar Musschenbroekstraat; 2° de doortrekking van de Musschenbroekstraat naar de Koningstraat 3° het maken van een zuiverings-inrichting van het riool water; 4° de voortzetting van de aanleg der Centrale riolering; 5° het bouwrijp maken van de volgende terreinen (alle gemeente-eigendom) begrensd door a. Timorstraat, Ringsloot v/d Stadspolder en Zwemin richting „De Zijl"; b. begrensd door Ringsloot v/d Stadspolder, Anna van Saksenstraat, Marnixstraat, verbindingsspoorweg naar de Haarlemmermeer; c. begrensd door Hooge Rijndijk en Roomburger Wetering 6° de opruiming van krotten, vernieuwing van oude stads delen, benevens aanbouw op ruime schaal van goede en goedkope arbeiderswoningen; 7° de demping van de Langegracht; 8° de verbetering van de Trekvaartbrug in de Rijnsburger- singel. Daarnaast nodigt de Raad B. en W. uit spoedig uitvoering te geven aan de plannen tot: 1° de verbreding van de Maredijk; 2° het maken van een nieuwe tunnel in de Spoorweg LeidenHaarlem ter plaatse waar deze spoorweg de Maredijk kruist; 3° de verbetering van de Keksluisbrug in de Witte Singel. Toelichting. In verband met de ter voorbereiding van de wethouders benoeming tussen de fracties gevoerde besprekingen, de verleden jaar gegeven toelichting en de gevoerde beraad slagingen, achten zij een schriftelijke uiteenzetting van de betekenis van deze voorstellen overbodig. D. A. van Eck. A. J. JONGELEEN. P. L. Hessing. P. M. v. d. Voort. Y. Kuipers. C. Snel. C. P. Braggaarde Does. J. C. DE CLERDE BrUIJN. T. Groeneveld. J. H. ScHÜLLER. A. Carton. J. J. Vallentgoed. N°. 27. Leiden, 7 Februari 1936. In ons voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor de verbreeding van de Koppenhinksteeg tusschen de Kaasmarkt en de Hooigracht (Ingek. Stukken Ko. 70 van 1935) gaven wij te kennen, dat te zijner tijd een beslissing zou dienen te worden genomen omtrent de aan het aldaar openkomende terrein te geven definitieve bestemming. Wij achten thans den tijd daartoe gekomen, mede omdat zich voor dit terrein reeds eenige gegadigden hebben aangemeld. Hoewel de gemeente daaraan voor den openbaren dienst nog niet onmiddellijk behoefte heeft, achten wij het niet raadzaam tot verkoop over te gaan. Kaar onze meening toch verdient het aanbeveling, dat de gemeente de beschik king over dit terrein behoudt, hetzij om dit bij gebleken behoefte later mede te kunnen gebruiken als standplaats voor bodewagens, hetzij voor uitbreiding van de kaasmarkt, hetzij voor eenig ander openbaar doel. In afwachting daarvan ware thans tot de bestrating van dit terrein over te gaan, waarvan de kosten op 2.000. worden geraamd. Zoolang het terrein niet voor een van de bovengenoemde doeleinden noodig is, kan het als parkeerplaats worden ge bezigd, als hoedanig het gunstig is gelegen. Onder mededeeling, dat de Commissie van Fabricage zich daarmede kan vereenigen, en met verwijzing voor zooveel noodig naar de in de Leeskamer ter visie liggende stukken, geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging voor de bestrating van het open terrein tusschen de Kaasmarkt en de Hooigracht een bedrag van 2.000.op de begrooting voor 1936 te brengen, te betalen uit den post voor Onvoor ziene Uitgaven. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 11