MAANDAG 20
JANUARI 1936.
7
Gastarieven.
(Manders e.a.)
de verzekering te geven, dat ten aanzien van het afsnijden
van leidingen zeer groote soepelheid zal worden betracht.
Men moet echter voor de toekomst een maatregel nemen,
waardoor voorkomen wordt, dat de gasfabriek nadeel onder
vindt van het lichtvaardig doen aanleggen van leidingen.
Het is moeilijk uit te maken, of het minimum verbruik
juist 12.moet zijn. Aan het controleeren van de meters
wordt altijd een zeker bedrag besteed. Misschien zou men
de meters van de kleine verbruikers minder kunnen laten
controleeren, maar daaraan is wellicht het bezwaar ver
bonden, dat het bedrag te groot wordt, zoodat de kleine
verbruikers dan misschien niet het verschuldigde bedrag
voor het verbruikte gas kunnen betalen.
Aangezien men de verzekering heeft gekregen, dat de
directie met de gegeven wenken rekening zal houden, meent
spreker, dat men de wijziging, die bedoeld is voor één jaar,
zal moeten aanvaarden.
De heer Wilbrink meent, dat het niet juist zou zijn, indien
men inging op de suggestie van den heer van Bek om in het
stadium, waarin deze zaak thans verkeert, een andere regeling
te ontwerpen, omdat door dit ontwerp zooveel onrust en
verwarring in de gemeente zou zijn ontstaan. Zou het College
wel een nieuwe regeling ontwerpen in den geest als door
den heer van Eek aangegeven en zou de behandeling van
die regeling niet in één Raadsvergadering kunnen beëindigd
worden, dan zou men door de sfeer van ongerustheid, die
ten gevolge daarvan ontstond, weer tot een andere regeling
moeten komen.
De heer van Eek, die als Commissaris van de Lichtfabrieken
volkomen op de hoogte van de zaak is, weet, dat hij dergelijke
suggesties heeft te weerstaan, vooral waar duidelijk aange
toond is, dat de verbruikers in geen geval met het gewijzigde
tarief er op achteruitgaan.
Wat het voorstel van den heer Eikerbout betreft, her
innert spreker er aan, dat men in 1935 voor hen, die meer
dan 600 M3. gas per jaar gebruiken een bijzondere regeling
heeft getroffen, waarin een stimulans voor een grooter
verbruik lag.
De regeling, die het College thans voorstelt, betreft echter
de verbruikers, die een groep vormen tusschen de vorige
verbruikers en hen, die men meent aan een bepaald minimum
te moeten binden, en dan mag men niet eischen, dat zij,
voor wie een vorig jaar deze proef werd genomen, zij het op
eenigszins andere wijze, thans wederom bevoordeeld worden
door deze regeling; dat is onjuist en van dat principe gaat
de heer Eikerbout uit. Waar deze regeling beoogt het gas
verbruik te stimuleeren, ook voor hen, die meer dan 600 M3.
verbruiken, maar meer speciaal voor hen, die 240600 M3.
verbruiken, omdat de verbruikers boven de 600 M3. al eenig
voordeel hebben, gaat het niet aan de groote verbruikers
nog eenig extra-voordeel te doen genieten. Dit zou een
onrechtvaardige bevoordeeling zijn, omdat daarbij ook geen
rekening gehouden wordt met de draagkracht van de af
nemers er is geen reden om het grootverbruik extra te stimu
leeren. Spreker, en ook de heer Eikerbout, wil het sociale
element in de tarieven niet geheel prijsgeven; het is onjuist
hen, die in economisch betere omstandigheden verkeeren,
maar wier verbruik toch niet grooter is dan 600 M3. en daar
boven, bijzonder te bevoordeelen tegenover de kleinere ver
bruikers, die toch voor de gemeente niet nadeelig zijn, maar
toch ook voordeel aanbrengen. Spreker acht het eisch van
sociale rechtvaardigheid tegenover die kleinere verbruikers
den verbruikers van 6001200 M3. geen extra-voordeelen
te geven.
De heer Romijn gaat in beginsel gaarne met dit voorstel
van het College accoord. In de discussie zijn vele suggesties
gedaan, doch die hebben alle deze beteekenis, dat ze aan het
oordeel van de directie zullen worden onderworpen en onder
zocht aan de hand van de resultaten van het proefjaar.
Ook het voorstel-Elkerbout is meer een aansporing aan de
directie om in dit proefjaar speciaal op zijn wenschen in
dezen de aandacht te houden en daarvan te zijner tijd te doen
blijken. Spreker gaat dus accoord met dit voorstel van het
College, te meer omdat uit de toelichting gebleken is, dat de
directie den zakelijken kant uit wil, dat het haar streven is een
zoo goed en zuiver mogelijke zakelijke politiek ten aanzien van
de exploitatieleiding van deze fabrieken te voeren. Spreker
sluit zich daarbij gaarne aan en verklaart zich daarmee
volkomen accoord. Van dat zakelijke is men toch nog zeer
ver af, en wel door deze helaas door niemand te veranderen
omstandigheid, dat de gemeente voor een groot deel drijft
op de winsten van de Lichtfabrieken; de zakelijke politiek
van de Lichtfabrieken moet grootendeels ondergeschikt
worden gemaakt aan de financieele belangen van de ge-
Gastarieven.
(Romijn e.a.)
meente. Bij deze inbreuk op het zakelijke heeft men zich neer
te leggen; de zeer nadeelige gevolgen daarvan gevoelt men
telkens. Spreker gevoelt dus in het geheel niets voor het
amendement-van Eek, dat op den voorgrond wil stellen niet
het zakelijk beleid, maar de sociale beteekenis van het be
drijf. Spreker heeft in de toelichting van den heer van Eek
op zijn amendement gehoord en met groote dankbaarheid
kunnen constateeren de volmaakte duidelijkheid, waarmee
de heer van Eek als socialist dit amendement heeft ver
dedigd, waar hij n.l. tegenover den plicht van de Licht
fabrieken ten aanzien van de burgers, die in moeilijkheden
verkeeren, heeft gezet den plicht van de burgers om van dit
bedrijf gebruik te maken. De heer van Eek heeft gezegd
wel niet in de terminologie, die hij gebruikt tot burger
lijken, n.l. wij eischen, maar tot volgelingen, n.l. wij sporen U
aan wij sporen U aan, d. w. z. wij eischen van U, dat gij
uitsluitend gebruik maakt van gas en electriciteit. Men
weet ook dat, wanneer de socialisten iets eischen, zij ook
onmiddellijk klaar staan met dwangmaatregelen; als conse
quentie zou hij dan ook onmiddellijk moeten voorstellen
de ingezetenen te verplichten zich te onthouden van het
gebruik van petroleum, en uitsluitend gas te gebruiken.
En wanneer de heer van Eek dan aanprijst een amendement,
dat slechts half den weg opgaat, dien hij wil volgen, dan
zullen de resultaten daarmee recht evenredig zijn doordat
de resultaten van de Lichtfabrieken voor de gemeente aller
droevigst worden, wanneer men hem daarbij volgt.
De heer Eikerbout antwoordt den heer Manders, dat bij
hem in het geheel geen vrees bestaat en dat hetgeen spreker
in een vorige vergadering gezegd heeft op werkelijkheid
berustte. Volgens den heer Manders is men bij een verbruik
van 600 M3. nog voordeelig afspreker heeft echter het voor
beeld genoemd van een verbruik van 784 M3., waarbij men
ƒ3.20 nadeel had. De Voorzitter zeide terecht, dat het niet
in de bedoeling ligt dit nadeelig verschil op de verbruikers
te verhalen, maar die zaak zal wellicht in den loop van 1936
nader bezien worden; doch het staat toch vast, dat wanneer
het verhaald zou worden men er 3.20 schade van zal
hebben.
Spreker is volkomen overtuigd, dat dit voorstel van het
College in het geheel geen tariefsverlaging inhoudt en dat het
ook niet als zoodanig beschouwd moet worden; ook al is er
in de couranten den laatsten tijd vaak in dien geest over
gesproken, dat het voordeel zou bieden, dat voordeel zal
uiteraard niet zoo groot zijn, hoewel door het grooter ver
bruik wel voordeel bereikt wordt. De Voorzitter heeft verder
toegezegd, dat de directie de groote verbruikers in een lagere
vastrechtklasse zal plaatsen.
Het is echter niet mogelijk, dat men als directie de ver
bruikers in een lagere vastrechtklasse brengt.
Voor het standaard-verbruik en het vastrecht wordt een
tamelijk eigenaardige basis aangenomen. Het vastrecht van
1.25 bij een verbruik van 240 tot 300 M3. per jaar wordt
telkens met 0.20 verhoogd, wanneer het verbruik met
50 M3. per jaar stijgt. Gebruikt men 600 M3. of meer, dan
wordt het vastrecht telkens met ƒ.0.30 voor elke 100 M3.
verhoogd. Is dit nog noodzakelijk?
Het ligt meer op den weg van de Commissie voor de Licht
fabrieken dan op sprekers weg wijzigingen in de voorgestelde
tarieven in overweging te nemen.
Spreker meent reeds in de vorige vergadering te hebben
aangetoond, dat de grootverbruikers eigenlijk nadeel van de
thans voorgestelde regeling zullen hebben. Voor degenen, die
steeds volop gas hebben gebruikt en hun verbruik niet hebben
verminderd, zal een hooger tarief gelden dan voor degenen,
die in 1936 minder gas afnemen dan in 1935. Wanneer de
laatsten in 1935 400 M3. hebben verbruikt, wordt de prijs
voor hen in 1936 tot 4 cent per M3. teruggebracht, wanneer hun
afname 10 kleiner is, terwijl de eersten, die steeds 700
of 800 M3. blijven verbruiken, geen voordeel hebben van
de bepaling omtrent de vermindering van het verbruik
met 10
Spreker had gemeend dezer dagen nog nadere mede-
deelingen omtrent het kleine verbruik, bij de stukken te
zullen vinden. Waar dit niet het geval was, rekende hij op
nadere mededeelingen van den Voorzitter.
Het ligt niet in het voornemen van het College en de
directie, in het jaar 1936 een wijziging van het tarief te be
vorderen, waardoor men eenig voordeel zou genieten. Toch
zullen degenen, die meer gebruiken zwaarder belast worden
dan degenen, die minder gebruiken en voordeel van de
wijziging hebben.
Spreker heeft er geen bezwaar tegen in te gaan op de
suggestie van den heer van Eek en zal zich er dan ook niet
tegen verzetten, wanneer zijn voorstel aldus wordt geamen-