4
MAANDAG 20 JANUARI 1936.
Bouw Gymnasium.
(Beekenkamp e.a.)
De heer Beekenkamp sluit zich aan bij den heer Manders.
Spreker heeft als lid van de Commissie van Fabricage met
belangstelling geluisterd naar de historische beschouwingen
van den heer Schüller; het is prettig wanneer men ge
schiedenisles krijgt van iemand, die op historisch-materialis
tisch standpunt staat. Nu was het historische deel tot op
zekere hoogte juist, maar het integreerend materieele ge
deelte heeft de heer Schüller vergeten bij het steken van de
eigen loftrompet. De heer Schüller had moeten wijzen op
het feit, dat het Rijk voor het oude Gymnasium 100.000.
geeft, hetgeen niet geheel zonder invloed is geweest op de
veranderde zienswijze van het College. De opmerking in de
Nieuwe Leidsche Courant van 14 November 1934, dat ver
bouwing van het Gymnasium de goedkoopste oplossing
is, is nog geheel juist.
De heer Wilbrink betoogt, dat de heer Schüller een onjuiste
voorstelling van zaken geeft, wanneer deze zegt, dat hij
indertijd den juisten weg heeft aangewezen en het College
dien nu wel moet volgen. Het onderhavige voorstel van het
College is een gevolg van het feit, dat het Rijk geweigerd
heeft den grond af te staan, die voor de verbouwing van het
bestaande Gymnasium noodig zou zijn. Het College is op het
punt van de behartiging van de onderwijsbelangen wel zóó
diligent, dat het ook zonder de hulp van het zeer bekwame
Raadslid den heer Schüller weet, wat in de gegeven om
standigheden op dit gebied noodig is.
Spreker vraagt zich af, of de prijs van ƒ7.— den vierkanten
meter voor den bouwgrond niet aan den zeer lagen kant is
en of de reëele waarde van den grond met inachtneming van
het renteverlies niet veel grooter is. In die omgeving wordt
de grond aan particulieren verkocht tegen gemiddeld 12.
den vierkanten meter. Brengt het grondbedrijf dan ook
op deze wijze geen offer bij den bouw van het nieuwe Gym
nasium
De heer Komijn meent, dat het plan voor het nieuwe
Gymnasium in overeenstemming is met wat men van den
ontwerper, gelet op diens capaciteiten, aesthetisch inzicht
en adviezen, had mogen verwachten, zoodat er uit dit oog
punt geen eritiek op uit te oefenen is.
Spreker betwist echter, dat het plan „sober van opzet"
is; de stervorm brengt mede, dat er zooveel mogelijk grond
gebruikt wordt.
Voor den bouw van een nieuw gymnasium had men de
keuze tusschen verschillende terreinen, waarvan een door
zijn nadeelige ligging hoogstwaarschijnlijk voor de gemeente
onverkoopbaar zou zijn. Werd het gymnasium op dit terrein
gebouwd, dan zou men twee vliegen in één klap slaan: men
zou een stuk grond, dat men anders hoogstwaarschijnüjk
niet zou kwijtraken, een nuttige bestemming geven. Spreker
bedoelt den grond achter het Joodsche Weeshuis. Maar in
plaats daarvan heeft de architect van de gemeente zijn
keuze laten vallen op dit, althans in de toekomst mooie,
terrein op dien hoek, dat een zekere aantrekkelijkheid heeft
voor den bouw van groote, ruime villa's; de menschen
zijn echter op het oogenblik niet meer in staat daarvoor
royale koopprijzen te betalen. De mogelijkheid om van dit
terrein meer geld te maken, wordt op het oogenblik echter
aanvaard. Nu zou het nog te vergeven zijn, wanneer van de
ligging nabij de gemeentelijke H.B.S. gebruik werd gemaakt
om het geheele gebouw in opzet veel kleiner te doen zijn
en om een gemeenschappelijk gebruik te maken van de
verschillende accommodaties van die H.B.S. Dit heeft evenwel
ook niet plaats gevonden en daarom ontkent spreker ten
stelligste, dat dit gymnasium is ontworpen sober van opzet.
Door den grooten aandrang, van alle kanten uitgeoefend,
is het misschien wel sober van uitvoering, maar in wezen is
het niet sober, maar grootscheepsch van opzet. Dit is niet
in overeenstemming met de tegenwoordige tijdsomstandig
heden. Met het oog daarop heeft spreker er wel sterk bezwaar
tegen zijn stem te geven aan den bouw van dit gymnasium;
het ware de taak van de gemeente geweest een ontwerp
te maken op een terrein, dat daarvoor met het oog op de
economische omstandigheden eerder in aanmerking kwam,
in zoodanigen vorm, dat volmaakte waarborg bestaat en
bestond, dat minder terrein wordt gebruikt dan op het
oogenblik wordt uitgetrokken en dan ook oorspronkelijk
in den opzet lag, n.l. ruim 5.000 M2., terwijl dit nu alweer is
uitgedijd tot 7.000 M2., en wellicht meer, wanneer daaraan
niet groote aandacht was besteed.
De heer Tepe zegt, dat de Raad eenigen tijd heeft nage
kaart over de plannen, in 1934 in den Raad ingediend,
een nakaarten dat volmaakt vruchteloos en overbodig was,
maar dat de kennelijke strekking had, voorzoover het uit
ging van den heer Schüller, om zich zelf een pluim op den
Bouw Gymnasium.
(Tepe e.a.)
hoed te steken. Na de beantwoording van den heer Schüller
door de heeren Manders, Beekenkamp en Wilbrink gaat het
spreker eigenlijk aan het hart den heer Schüller nog meer
den domper te moeten zetten op diens overwinningsroes;
toch is spreker daartoe genoodzaakt. De heer Schüller
maakt zich n.l. aan een geweldige illusie schuldig, wanneer
hij meent, dat zijn voorstel indertijd ook maar van den
allergeringsten invloed is geweest op dit voorstel van het
College. Dit is ook heel duidelijk; dat had de heer Schüller
ook kunnen zien, wanneer hij de zaak niet zoo eenzijdig
van zijn standpunt bekeken had, maar zorgvuldig de ge
schiedenis nagegaan had en alles wat daarover vroeger van
alle kanten is gezegd en de gronden, waarop dit voorstel
is gebaseerd.
Het College ging destijds bij zijn voorstel uit van de
veronderstelling, dat het Rijk den noodigen grond zou ver
strekken. Het was van den heer Schüller geen verdienste,
er op te wijzen, dat men daaromtrent nog geen zekerheid
haddit was ook het College bekend. Het College wenschte
evenwel ter voorkoming van oponthoud met de plannen
gereed te zijn tegen den tijd, dat het Rijk zijn medewer
king zou verleenen. Doordat het Rijk dit niet deed, was
het College genoodzaakt naar een andere oplossing te zoeken.
In de tweede plaats heeft het College zich met hart en
ziel toegelegd op het ontwerpen van plannen voor een
geheel nieuw gymnasium, omdat het Rijk voor het oude
gebouw 100.000.bood. Van het betoog van den heer
Schüller, dat de bouw van een nieuw gymnasium weinig
meer zou kosten dan de verbouwing van het bestaande,
blijft daardoor niets over, want het verschil blijft aanmer
kelijk, wanneer men dit bedrag uitschakelt. Wel heeft de
heer Schüller bij de verdediging van zijn voorstel in 1934
gezegd, dat men de opbrengst van het oude gebouw van
de bouwkosten van een geheel nieuw gymnasium moet
aftrekken, maar indien het Rijk er geen behoefte aan had, zou
het bij verkoop wellicht niet meer dan 30.000.opbrengen.
Spreker houdt vol, dat de bouwkosten van een nieuw
gymnasium in 1934 konden geraamd worden op 400.000,
Bij deze taxatie had men rekening gehouden met de raming
van de bouwkosten van het nieuwe gymnasium in Amersfoort,
n.l. 500.000. Indien later is gebleken, dat dit gymnasium
450.000,heeft gekost, heeft spreker niets miszegd met
de verklaring, dat het Leidsche gymnasium 400.000,
zou kosten.
Sedert dien zijn de bouwprijzen, geheel buiten den invloed
van den heer Schüller, in het algemeen gedaald.
Wanneer iemand zich zelf een beetje in de hoogte steekt,
gunt spreker hem dat graag, al is het kinderachtig. Wanneer
de heer Schüller echter meent, dat het nieuwe voorstel van
het College ook maar eenigszins het gevolg is van de andere
denkbeelden, die hij indertijd verdedigd heeft, vergist hij
zich bepaald.
De heer Schüller doet het voorkomen, alsof het voor het
College, en speciaal voor spreker, omdat spreker dat vorige
voorstel van het College verdedigd heeft, pijnlijk zou zijn
en alsof het College daarom zou vermeden hebben met een
antwoord op de vragen van den heer Schüller te komen.
Maar dan houdt de heer Schüller spreker en het geheele
College toch wel voor buitengewoon kleingeestig. De heer
Schüller ontkent nu, dat hij gezegd heeft, dat dit een pijn
lijke operatie voor spreker zou zijn om alles terug te nemen
wat hij gezegd heeft, maar als hij ontkent, wat alle raads
leden gehoord en verstaan hebben, dan acht spreker het
het verstandigste deze geheele discussie, die toch niet van
invloed verder zal zijn op den bouw van het gymnasium,
te staken; dan is het volmaakt overbodig er lang over te
sprekenook omdat dit niets te maken heeft met dit voor
stel. Spreker heeft niet van den heer Schüller gehoord, dat
hij niet voor het voorstel van het College is en daarop komt
het tenslotte voor spreker aan. Waar het er voor spreker niet
op aankomt, wie de groote verdienste heeft gehad bij de
totstandkoming van dit plan van een nieuw gymnasium, maar
of men een goede oplossing krijgt, stapt spreker af van de
niet op zeer hoog peil staande rede van den heer Schüller.
Den heer Romijn antwoordt spreker, dat natuurlijk wel
overwogen is, of door Gymnasium en H.B.S. eenigelocaliteiten
gemeenschappelijk konden worden gebruikt, maar wegens de
groote bezetting van beide scholen heeft men daarvan afgezien.
De heer Splinter ontkent tegenover den heer Wilbrink,
dat men door een grondprijs van 7.per M2. te berekenen
een douceurtje zou geven aan het nieuwe Gymnasium en
tegenover den heer Romijn, dat de opzet van 7.400 M2. te
royaal is. Indien de Burggravenlaan zou zijn doorgetrokken
en ook de andere langs het terrein geprojecteerde straat
zou zijn aangelegd, krijgt men langs de Fruinlaan en de