18
MAANDAG 20 JANUARI 1936.
Sportstichting.
(Romijn e.a.)
De lieer Romijn vraagt den heer Wilbrink dan een voor
beeld te geven. Zoo heeft spreker zich ten stelligste verzet
b.v. tegen den in den Raad uitgesproken wenseh om aan den
verkoop van een gemeenteterrein de voorwaarde te verbinden,
dat eventueele bebouwing moest geschieden door Leidsche
arbeidskrachten, en dit onjuist geacht. Dergelijke bepalingen
mogen niet gesteld worden, maar bovendien heeft hetgeen
spreker hier bepleit niet als achtergrond om ten aanzien van
de Zondagsquaestie een bepaalden wensch bevredigd te zien.
Spreker stelt alleen op den voorgrond: de Zondagswet wijst
aan de macht, die daarover te beslissen heeft, n.l. het College
en wanneer spreker dan, overeenkomstig den wensch van
Gedeputeerde Staten, niet civielrechtelijk wil regelen wat
staatsrechtelijk geregeld kan worden, of is, dan doet spreker
dat geheel volgens voorschrift en intentie van Gedeputeerde
Staten, wanneer hij voorstelt die zaak door het College te
laten regelen.
Spreker zou het prettig gevonden hebben, indien in het
geval, dat hij inconsequent was, de heer Wilbrink daarop
had geattendeerd en spreker daarover met hem van ge
dachten had kunnen wisselen. Spreker zou een bekeerd zon
daar zijn geworden en had dan graag volgens die beginselen
verder geleefd en zijn taak als Wethouder uitgevoerd.
Nu de heer Wilbrink erkend heeft, dat indien het College
van Gedeputeerde Staten iets zegt, dit op goede gronden
berust en daarom gevolgd moet worden, zal hij het met
spreker eens zijn, dat ook in dit geval de juiste weg gevolgd
moet worden en men aan het College van Burgemeester en
Wethouders moet overlaten datgene, wat volgens de Wet
aan dit College is opgedragen.
De heer Wilbrink heeft de zonde van den heer Romijn
niet zoo erg gevonden en er daarom niet op geattendeerd,
maar nu mag de heer Romijn geen verwijt tot spreker richten,
als deze dezelfde zonde begaat, wanneer hij het in het belang
van de zaak acht.
De heer Romijn zou door te stemmen vóór het amendement
van den heer Beekenkamp kunnen medewerken aan de
proef, of Gedeputeerde Staten hun goedkeuring aan het
Raadsbesluit geven. Gedeputeerde Staten zullen dit niet
doen, indien het inderdaad verder gaat dan de beslissingen,
waaraan de heer Romijn vroeger heeft medegewerkt.
De heer de Vries werd niet volledig geciteerd door den
heer Beekenkamp, die vergat aan te halen sprekers verklaring,
dat het aanstoot gevende element voor het Christelijke volks
deel is het tumult, dat gemaakt wordt bij de wedstrijden,
die het sentiment van het publiek prikkelen. Bij de wed
strijden, die des Zondags vóór 1 uur gespeeld worden,
bestaat dat bezwaar niet. Het zijn meestal wedstrijden
tusschen juniores-elftallen, welke wedstrijden geen publiek
trekken. Deden zij dit wel en werd publiek daarbij toegelaten,
dan zou spreker een voorstander zijn van de sluiting van
de terreinen voor het publiek tot des Zondags 1 uur. De
heer Tobé heeft reeds aangetoond, dat dit juridisch onmogelijk
isde desbetreffende bepaling zou op alle mogelijke manieren
ontdoken kunnen worden.
Spreker ziet niet in, dat met de aanneming van het
amendement-Beekenkamp iets anders zou worden bereikt dan
dat aan de voetbalvereenigingen, die zelf geen principieele
bezwaren hebben, de eenige gelegenheid, welke bestaat om
de jongelui op doeltreffende wijze te trainen en die zeker
niet in strijd is met de grondslagen, die spreker heeft ver
dedigd, zou worden ontnomen.
Aangezien de stemming over het amendement-Beekenkamp
geen anderen uitslag zal hebben dan de vorige, geeft spreker
den heer Beekenkamp in overweging het amendement in
te trekken.
De lieer Beekenkamp zegt, dat het volgens den heer Romijn
tegen het anti-revolutionnaire principe is, wanneer men
bevoegdheden, aan een bepaalde instantie opgedragen,
daaraan zou ontnemen. De heer Romijn dwaalt echter,
wanneer hij deze op zichzelf juiste stelling wil gebruiken
ter bestrijding van het onderhavige voorstel. In de Zondags
wet wordt als algemeene norm gesteld, dat des Zondags
geen wedstrijden zullen worden gespeeld en geen publieke
vermakelijkheden zullen plaats hebben; als uitzondering
mag het College in bepaalde gevallen ontheffing verleenen.
Maar nergens in de Zondagswet wordt iets gezegd over de
bevoegdheden van den Raad in dezen; nergens, noch in de
Gemeentewet, noch in de Zondagswet, wordt den Raad
verboden ten dezen voorstellen te doen, vooral wanneer de
Raad of een deel daarvan meent, dat de handhaving van de
Zondagswet bij het College min of meer in gevaar komen zou.
Het verwondert spreker, dat de heer Romijn zich tegen de
Sportstichting.
(Beekenkamp e.a.)
gedachte van sprekers voorstel verzet, waar hij 4 November
j.l. zeide, dat in het algemeen het besluit om op Zondag
ochtend geen wedstrijden te houden, wordt gedragen door
de overgroote meerderheid van de Leidsche bevolking; waar
de heer Romijn het dus in het algemeen gewenscht acht des
Zondagvoormiddags geen wedstrijden te spélen, begrijpt
spreker niet, dat hij bezwaar heeft tegen het steunen van
sprekers amendement, omdat dit uitdrukking geeft aan,
een registreeren is van de gevoelens van de overgroote
meerderheid der bevolking.
De heer de Vries meent nu weer met een juridische spits
vondigheid, n.l. vrees voor ontduiking, te kunnen ontkomen
aan wat in het manifest van Nationaal Herstel geëischt
wordt; wanneer de politie verkapte wedstrijden constateert,
is het aan haar daartegen te waken, maar dat geeft den heer
de Vries niet het recht terug te krabbelen en terug te komen
van de zooeven door hem zelf erkende noodzakelijkheid
van handhaving van het christelijk karakter van het volks
leven. Deze houding van den heer de Vries stelt spreker
zeer teleur; in zekeren zin is het gelukkig, dat hij zich nu
uitgesproken heeft, omdat men nu precies weet welk beginsel
Nationaal Herstel ten aanzien van de christelijke grondslagen
van het volksleven heeft.
De heer Romijn zegt, dat volgens den heer Beekenkamp
de Zondagswet plaatselijke vrijheid volkomen toelaat. Dat
is niet volgens den tekst der wet; volgens de considerans
is de wet gegeven om de viering van den Zondag „door
eenparige en voor de geheele uitgestrektheid der Vereenigde
Nederlanden algemeen werkende maatregelen te verzekeren",
terwijl de wet bovendien bepaalt, dat „door deze algemeene
verordeningen alle daarmede niet overeenkomstige provin
ciale of plaatselijke reglementen en inrichtingen zullen worden
gehouden voor vervallen".
De heer Verweij zegt, dat er slechts een gradueel verschil
is tusschen het amendement-Tobé, om vóór 13 uur de hekken
van de sportterreinen gesloten te houden, en dat van den
heer Beekenkamp, om de wedstrijden vóór 13 uur te ver
bieden. Ook de aanneming van het amendement-Beekenkamp
ontraadt spreker, op dezelfde gronden als waarop hij het
amendement-Tobé ontraden heeft. In de practijk komen
beide op hetzelfde neer. In het belang van de ontwikkeling
van de sport in Leiden doet spreker een beroep op den Raad
om het amendement-Beekenkamp niet aan te nemen.
Het amendement van den heer Beekenkamp wordt ver
worpen met 18 tegen 17 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Schüller, Carton, Verweij, van
Stralen, Vos, Hessing, van Weizen, de Vries, Groeneveld,
van der Voort, van Eek, Snel, Kuipers, mevrouw Braggaar,
de heeren Vallentgoed, Jongeleen, mevrouw de Cler en de
heer Romijn.
Vóór stemmen: de heeren Wilmer, Manders, Schoneveld,
Splinter, Tepe, van Rosmalen, van der Kwaak, Bergers,
Goslinga, Lombert, de Reede, Tobé, Eikerbout, Coster,
Wilbrink, van der Reijden en Beekenkamp.
Artikel 3 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De artikelen 4 tot en met 7 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 8.
Hierbij komt aan de orde het amendement van den heer
Verweij, luidende:
„Ondergeteekende stelt voor artikel 8 van de Statuten
der Sportstichting als volgt te lezen:
Het Bestuur van de Stichting bestaat uit een Raad van
Beheer van 12 leden, van wie 3 leden gekozen worden uit
den Gemeenteraad en 9 uit de meerderjarige ingezetenen
van Leiden.
De leden worden benoemd door den Gemeenteraad; voor
elke vacature dienen Burgemeester en Wethouders bij den
Gemeenteraad een aanbeveling van twee personen in.
Burgemeester en Wethouders kiezen, uit den Raad van
Beheer een Voorzitter, een Secretaris en een Penning
meester; deze vormen het Dagelijksch Bestuur."
De heer Wilmer zag gaarne het amendement-Verweij ge
splitst in stemming gebracht. Spreker heeft er geen bezwaar
tegen, dat in het bestuur van de Sportstichting Raadsleden
zitting nemen, maar acht het niet gewenscht, in de statuten