16 MAANDAG 20 JANUARI"1936. Sportstichting. (Beekenkamp e.a.) van beteekenis is voor en van invloed moet zijn op de wijze, waarop de overheid zich van haar taak kwijt. Bij het voorstel van het College staat men voor de oude schei dingslijn rechts-links. De geachte afgevaardigde van het Ver bond voor Nationaal Herstel zal bij de stemming den doorslag geven. Spreker ziet dan ook met groote belangstelling den uit slag van deze stemming tegemoet, omdat men daardoor nader bekend zal worden met het beginsel, dat door dit Verbond ten deze wordt gehuldigd. Wanneer de woorden uit het manifest van het Verbond: „Wij wenschen en verwachten dus: een Nationaal Réveil, een Nationaal Herstel en plaatsen daarbij het volgende op den voorgrond1°. erkenning van het Chris telijk karakter van ons volksleven als de historische grondslag en de bezielende geest onzer nationale beschaving" inderdaad reeele beteekenis hebben, zal de afgevaardigde van het Ver bond ten deze positie moeten kiezen. Dit klemt te meer, omdat het lid van het Verbond, de heer Westerman, op 21 October 1935, toen hij nog geen dissident was, in de verga dering van den Raad van de gemeente 's -Gravenhage heeft gezegd: „dat het (voor ons) de vraag is, of iemand nationaal denkt en voelt, of hij bereid is het Christelijk karakter van ons volksleven te aanvaarden, ook al heeft hij zelf andere denkbeelden." Spreker mag dus verwachten, dat de heer de Vries, die persoonlijk over deze zaak anders denkt dan de linkerzijde en gevoelt voor handhaving van het Christelijk karakter van ons volksleven, zich bij deze principieele stemming zal scharen aan de zijde van degenen, die van oordeel zijn, dat er ter wille van de handhaving van het Christelijke karakter van den Zondag althans vóór 1 uur de noodige rust moet zijn. De heer Wilbrink kan er zeer goed inkomen dat men, hoe wel men met spreker ten aanzien van de viering van den Zondag verschilt, toch een ernstige levensovertuiging heeft, maar even goed als de heer van Eek in den Raad zitting heeft genomen, naar hij meermalen betoogd heeft, om het klassebelang, speciaal het arbeidersbelang, te bevorderen, zou spreker nooit in dezen Raad zitting hebben genomen, als het er niet om ging voor de christelijke beginselen en voor de handhaving van de Zondagsrust op te komen. Als het alleen ging om de behartiging van de materieele belangen van de gemeente, hadden anderen die taak kunnen over nemen, hetzij sociaal-democraat, vrijzinnig-democraat of liberaal; dat is voor spreker principieel hetzelfde; dan had spreker zeker zijn plaats in dezen Raad niet ingenomen, maar nu hij dat wel gedaan heeft, was de drijfveer innerlijke drang, waaraan spreker zeer zeker gevolg moet geven. Wanneer spreker dit zou verloochenen, omdat de heer van Eek zegt „wij zijn ook menschen van ernstige levensovertuiging", dan staat daartegenover voor spreker, dat hij boven en vóór alles heeft te rekenen met wat God in het leven van de menschen vraagt, en dan kan spreker dien eisch ook stellen aan de ge meentelijke Overheid. Op dezen grondslag komt spreker op voor zijn beginselen en berusten ook zijn voorstellen; die kunnen ingaan tegen de wijze, waarop volgens den heer van Eek de vrijheid in Nederland en in het bijzonder in Leiden moet worden gevierd, maar spreker kan zich niet vereenigen met het standpunt van den heer van Eek: vrijheid ook in de viering van den Zondag. Zou een socialistische Regeering ook niet maatregelen treffen, waarmee spreker, in materieel opzicht, zich niet zou kunnen vereenigen, waardoor spreker zich gekwetst zou gevoelen? Waar Nederland is een chris telijk land, met een christelijke traditie, daar wenschen spreker en de zijnen die traditie zooveel mogelijk te handhaven, niet om anderen het leven zuur te maken, maar als eisch des beginsels, waaraan zij niet wenschen te ontkomen.Als zij daarin tekort zouden schieten en dien eisch zouden moeten laten vallen, konden zij even goed hun plaats hier ledig laten. De heer de Vries meent den handschoen, dien de heer Beekenkamp hem heeft toegeworpen, te moeten oprapen. Spreker staat in dezen Raad even zeer voor de verdedi ging van het beginsel, dat in Nederland moet worden ge regeerd overeenkomstig den Christelijken grondslag van ons volksleven als de heer Westerman in den Haagschen Raad heeft gestaan. Dit is echter een zaak van zoo politieken aard, dat het beter is, daarop in te gaan bij de algemeene beschouwingen over de begrooting dan bij het onderwerp, dat thans in behandeling is. De eisch, die in het amendement-Tobé is belichaamd, kan niet worden gesteld op grond van de erkenning van den Christelijken grondslag van ons volksleven. Ongetwijfeld moeten te dien aanzien eischen worden ge steld bij de regelen, die het bestuur van de stad Leiden beheerschen, maar men gaat daarbij veel te ver, wanneer Sportstichting. (de Vries e.a.)' men zelfs het zwemmen des Zondags vóór 1 uur ver bieden zou. Indien het technisch mogelijk ware hetgeen volgens den heer Tobé zelf niet het geval is den toegang voor publiek tot wedstrijden op Zondag vóór 1 uur te verbieden, zou spreker van een dergelijk verbod voorstander zijn, omdat het ontheiligende, het aan het Christelijk deel van het volk ergernis gevende element niet zit in de sportbeoefe ning zelf, maar in het tumult, dat met de wedstrijden -speciaal de voetbalwedstrijden gepaard gaat. Het amendement-Tobé gaat echter verder dan de eischen, die op grond van het Christelijke karakter van ons volks leven mogen worden gesteld en daarom zal spreker er tegen stemmen. De heer Vervveij zegt, dat het College niet in de gelegenheid is geweest, zich te beraden over het amendement-Tobé, aangezien dit eerst in deze vergadering is ingediend, zoodat hij zijn opmerkingen niet namens het College kan maken. Het verwondert spreker, dat iemand als de heer Tobé, die zoo nauw betrokken is bij de sportbeoefening in Leiden, dit amendement heeft kunnen indienen. Indien er één middel is om de ontwikkeling van de sport, in het bijzonder de -voetbalsport, tegen te gaan, is het de verwezenlijking van het denkbeeld van den heer Tobé. De beoefening van de voetbalsport bestaat niet uitsluitend in het spelen van wedstrijden op den Zondagmiddag; het is ook noodig, dat de z.g. juniores goed getraind worden. Deze training zal door de aanneming van het amendement- Tobé in hooge mate belemmerd worden. Wanneer dit amendement wordt aangenomen, beteekent het, dat men op de bij de gemeente in eigendom behoorende terreinen, geraakt tot een verbod om voetbalsport te be oefenen. Maar ten aahzien van de particuliere terreinen, waarover andere clubs beschikken, heeft de gemeente die macht niet. De heer Tobé zou ook niet in katholieke sport kringen met succes een standpunt kunnen verdedigen, dat neerkomt op een verbod van sportbeoefening op het terrein aan den Haagweg, in gebruik bij de katholiekenwaar dit op grond van sportbelangen niet mogelijk is, moet men dit bij dit amendement ook niet doen. Men heeft de ont wikkeling van de sport te bevorderen; dit amendement gaat zoover, dat spreker daarvan groote moeilijkheden voor de clubs verwacht; men moet daarop dus niet ingaan, in het belang van het doel, dat men hedenavond voorstaat. Ook de clubs, die van de gemeenteterreinen gebruik maken, moeten zorgen dat de kosten van de sportbeoefening uit haar in komsten bestreden kunnen worden; is dit niet mogelijk, dan geeft dit ook voor de gemeente allerlei onaangenaamheden; spreker heeft daarvan in de laatste maanden eenige ervaring opgedaan, omdat door den slechten tijd ook de financieele toestand van de clubs minder gunstig wordtdoor den clubs beperkingen op te leggen, belemmert men haar verdere ontwikkeling; men is den clubs hiermee niet van dienst en daarom verzet spreker zich ten sterkste tegen aanneming van het amendement-Tobé. De heer Tobé is absoluut niet gekant tegen de ontwikkeling van de sport als zoodanig, maar de godsdienst moet niet gaan lijden onder de sport; op de eerste plaats stellen de katholieken den godsdienst, op de tweede plaats de sport en zij weten zeer goed, dat als men de jongeren des Zondags ochtends in de gelegenheid stelt de sport te beoefenen, zij dan liever naar het sportterrein gaan dan naar de kerk. Dit beginsel kunnen de katholieken ook volhouden bij hun clubs, die spelen aan den Haagweg. De kerkelijke overheid heeft gezegd: „vóór den afloop van de godsdienstoefeningen mag geen sport beoefend worden" en dat wordt ook trouw opgevolgd. Men denkt trouwens in Nederland, dat de eenige dag om sport te beoefenen de Zondag isde jongelui zijn echter eiken avond en den Zaterdagmiddag vrij, maar dan denkt men niet aan sportbeoefening; terwijl in Engeland, het land van de sportbeoefening bij uitnemendheid, des Zondags de sport nooit beoefend wordt, wil men hier den Zondag laten ontheiligen door de sport. Van christelijk standpunt moet men dus eerst zorgen, dat de jongelui in den godsdienst onderricht worden; daarna kunnen zij gelegenheid krijgen de sport te beoefenen. Spreker handhaaft zijn amendement. De heer Groeneveld begrijpt volkomen, dat de rechtsche raadsleden tot recht en zelfs tot plicht hebben, hier hun beginselen uit te dragen en te trachten, anderen te overtuigen. Spreker ontkent, dat de rechtsche partijen daaraan het recht zouden kunnen ontleenen, bij meerderheid van één stem uit te maken, dat de andere helft van het volk volgens haar overtuiging moet leven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 16