MAANDAG 20 JANUARI 1936. 13 Sportstichting. (Wilbrink.) toen het College het voor de tweede maal, na de Commissie van Fabricage opnieuw te hebben gehoord, aan den Raad voorlegde. De heer Carton heeft wel beweerd, dat spreker dit niet heeft kunnen ontdekken, doordat deze niet op de hoogte van deze zaken is, maar heeft niet aangetoond, dat hij het zelf wel was, terwijl hij ook niet heeft medegedeeld, welke wijzigingen dan wel zouden zijn aangebracht, Voor de wijziging van artikel 3, waarin het College het amendement van den heer Romijn heeft opgenomen, be hoefde de Commissie van Fabricage niet gehoord te worden; deze wijziging had even goed door den vorigen Raad in de eerste vergadering, waarin het voorstel werd behandeld, aangebracht kunnen zijn. Dit heeft met de zaak op zich zelf niets van doen. Ter bestrijding van sprekers bewering, dat de liberalen voor Zondagsheiliging en Zondagsviering niets gevoelen, deed de heer Romijn een beroep op prof. Eerdmans, die altijd een voorstander was van de weigering van toestemming tot het houden van sportdemonstraties, wedstrijden enz. op den Zondagvoormiddag. In dezen tijd, waarin men snel leeft, beroept spreker zich liever niet op een fractieleider, die acht jaar geleden uit den Raad is vertrokken. Het zal den heer Romijn misschien moeite kosten aan te toonen, dat de leider van de liberale fractie van de laatste acht jaar, de heer Bosman, de bezwaren had, die nu geuit zijn door den heer Romijn. Het verheugt spreker intusschen, dat ook de heer Romijn overtuigd is, dat een overgroote meerderheid van de Leidsche burgerij zeker er tegen is, dat des Zondags vóór 13 uren gelegenheid wordt gegeven tot het houden van wedstrijden. Spreker neemt daarvan dankbaar acte, omdat dit ook een steun kan zijn in de regeerperiode van dit College, waar dit gezegd heeft met de opvatting van den Raad volkomen rekening te willen houden. Spreker is het niet eens met het standpunt van den heer Romijn, maar het is eigenlijk een gradueel verschil geworden; de heer Romijn wenscht niet, dat inde voorwaarden van inbreng wordt vastgelegd, dat die sport wedstrijden niet vóór 13 uur mogen worden gehouden. Indien er in het geheel niet over gesproken was, kon de heer Romijn van zijn standpunt eenigszins gelijk hebben, indien hij zeide: het College beslist in dezen nog altijd; wij kennen uit het verleden het standpunt van het College en dat zal het ook in de toekomst innemen. Maar indien de Raad nu uitspreekt, dat de te stellen voorwaarden niet zullen be treffen het gebruik van de terreinen op Zondag, dan maakt dit toch onwillekeurig den indruk, dat men te dien opzichte een eenigszins weifelende houding aanneemt en wellicht zijn standpunt zal wijzigen. Anders, wanneer de heer Romijn positief uitspreekt, dat hij de inzichten van prof. Eerdmans ten volle onderschrijft, kan spreker zich niet goed indenken welke de beweegredenen zijn geweest voor zijn amendement, omdat zijn standpunt daardoor wordt verzwakt. Het amende- ment-Romijn is nu overgenomen door het College dit is dan ook een zaak van het College geworden. Spreker zou het alsnog juister achten, dit artikel weer in zijn vroegeren vorm terug te brengen. Volgens den heer van Eek zou spreker de zaak zoo gesteld hebben, alsof de sociaal-democraten en de heer van Eek in het bijzonder niet menschen waren van een ernstige levens overtuiging. Heeft de heer van Eek spreker ooit hooren zeggen, dat de heer van Eek niet een man was van een ernstige levensopvatting? Spreker denkt daar niet over en waar dit nooit gebeurd is, gaat het niet aan te trachten de argumenten van zijn tegenstander te verzwakken door te zeggen, dat spreker een dergelijke qualificatie aan het adres van den heer van Eek zou hebben gericht. De heer van Eek stelt deze zaak scheef. Het is ook niet de bedoeling te dien opzichte eenige be schuldiging te uiten aan het adres van den heer van Eek. De christelijk-historische raadsleden hebben echter hun zetels ingenomen om in den Raad op te komen voor hun beginselen en te trachten die beginselen zooveel mogelijk tot gelding te maken. Het staat vast, dat ook een socialistische regeering haar eigen opvattingen tot uitdrukking zou doen komen in het bestuur van de gemeente en de leiding van andere organen. De christelijk-historische leden laten met te meer kracht en klem hun woord in den Raad hooren, omdat het gaat om beginselen, waarvan de handhaving kan strekken tot het welzijn van de burgerij en alleen in de handhaving van Gods geboden een groot loon is gelegen voor de publieke lichamen. De heer Yerweij, die niet aan de schriftelijke voorbereiding van het voorstel heeft medegewerkt, heeft voor den aanvang van de mondelinge behandeling den Raad niet van zijn persoonlijke opvatting op de hoogte gesteld. De raadsleden waren dus wel genoodzaakt hun bezwaren en argumenten Sportstichting. (Wilbrink e.a.) te ontleenen aan de stukken, die het College te hunner be schikking had gesteld. Indien de Wethouder daartegen bezwaar maakt, omdat hij zelf aan de samenstelling van die stukken niet heeft medegewerkt, begrijpt spreker niet, hoe naar de verwachting van den Wethouder in het vervolg de zaken in den Raad behandeld zullen worden. Het bevreemdde spreker van den Wethouder van Financiën te vernemen, dat de commercieele exploitatie een zaak van de tweede orde is. Spreker had wel verwacht, dat de Wet houder aldus zou redeneeren: „wij wenschen een commer cieele exploitatie, opdat de gelden, die de gemeente ter beschikking stelt, zoo economisch mogelijk worden besteed, maar wij stellen dit niet zoozeer voorop, dat daardoor de sociale taak, die de gemeente ten opzichte van de sport heeft, in het gedrang zou komen." In het bijzonder is spreker ook.getroffen door de woorden van den Voorzitter, waarin deze gedachte tot uitdrukking kwam: „ongetwijfeld zijn er nog tal van vragen, maar wij zullen ook met de hier ge maakte opmerkingen rekening houden en ik ben overtuigd, dat ook het bestuur van de Sportstichting daarmee straks zal rekening houden". Daarom zals preker, afgezien van een eventueel voorstel tot wijziging van dit onderdeel, gaarne zijn stem daaraan geven, in de hoop en in de verwachting dat door een goed beleid van de nieuwe stichting en haar bestuurders het welzijn van de gemeente steeds zal worden gebaat. De heer Verweij zegt, dat met dit voorstel het College zich een instantie bedoelt te scheppen, die het in sportzaken van advies dient, op dezelfde wijze als in zoovele andere zaken; spreker wijst op de vele commissies, die het College van advies dienen. In sportaangelegenheden mist men ten eenenmale een dergelijke instantie en daarom meent het College in een in de practijk gebleken behoefte te voorzien door ook ten aanzien van de sport een dergelijk instituut in het leven te roepen. Dat is niet een vorm van Staats socialisme, zooals de heer Beekenkamp zich uitte; integen deel, er wordt juist voorgesteld gebruik te maken van de in de maatschappij aanwezige sportdeskundigen, die in den Raad niet in die mate voorhanden zijn. Men schakelt hier dus zuiver particulieren in, die beter dan de raadsleden op de hoogte zijn met de sportaangelegenheden. De, financieele en principieele, bezwaren van den heer Beekenkamp zijn echter voor hem zóó onoverkomelijk, dat het voor spreker onbegonnen werk is ze weg te redeneeren. Het zou spreker spijten wanneer men uit zijn uitlatingen in de Raadszitting van 4 Nov ember j.l. de conclusie zou trekken alsof hij onverschillig zou staan ten aanzien van de finan cieele zijde van de Sportstichting; die zal door hem met groote nauwgezetheid in het oog worden gevat en wannéér het maar eenigszins mogelijk is, uit de Sportstichting een bate voor de gemeente te trekken, dan zal spreker de laatste zijn om daaraan niet mee te werken. Spreker heeft echter niet anders bedoeld dan dat het zoo uitermate moeilijk is om, waar men hier staat voor een geheel nieuwe stichting, al te zeer in bijzonderheden ten aanzien van de financiën te treden; dat hangt in hooge mate af van de wijze, waarop in de practijk die Sportstichting zich zal blijken te ont wikkelen. Vol vertrouwen beveelt spreker dan ook deze stich ting bij den Raad aan. Belangrijke financieele vraagstukken deze stichting betreffende kan men bij de begrooting elk jaar bespreken. Overigens is de geheele ,aak een quaestie van vertrouwen en het doet spreker genoegen, dat tenslotte ook de heer Wilbrink, behoudens dan enkele bezwaren ten aanzien van den Zondag, zich niet zal verzetten tegen de totstandkoming daarvan. Waar door den wetgever de toepassing van de Zondagswet aan het College is gedelegeerd, acht spreker het verkeerd daarvan ten aanzien van deze quaestie af te wijken. Er behoeft ook niet de minste vrees te bestaan, dat het College hierbij geheel anders zou handelen dan ten aanzien van andere zaken, waarbij de Zondagsrust gemoeid is. Er zal uniformiteit in de toepassing van de Zondagswet zijn en het gaat niet op voor dit speciale geval ten aanzien van de Zondagsrust speciale voorwaarden in de statuten op te nemen. Juist omdat men hier te maken heeft met een stichting, die zeer belangrijke gemeentelijke eigendommen onder haar dagelijksch beheer krijgt, is het wenschelijk dat in het be stuur daarvan eenige Raadsleden zitten en dat de Raad ook ten aanzien van de aanwijzing van de leden meer zeggen schap krijgt. Daarom beveelt spreker zijn amendement aan. Punt A van het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen met 31 tegen 4 stemmen. Yó&r stemmen: de heeren Wilmer, Schüller, Manders,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 13