12
MAANDAG 20
JANUARI 1936.
Straatbelasting; e.a.
(Verwcij e.a.)
nomen wijziging geen gas meer verbruikt, is dit een verlies
voor de fabriek. Niemand is verplicht gas te blijven betrekken,
als bij daarvoor ƒ1.per maand moet betalen.
Wanneer de fabriek de 1800 personen, die straks ƒ1.
per maand zullen moeten betalen, als verbruikers verliest,
valt de geheele financieele opzet in duigen. Spreker is het
dan ook niet eens met de directie van de Lichtfabrieken,
als zij zegt, dat aanneming van het amendement-van Eek
de gemeente 10.000.zou kosten. De tijd zou moeten
leeren, of de redeneering van de directie juist is.
De bedoeling van het amendement-van Eek was te trachten
een vrij aanzienlijke groep van verbruikers, die door de
aanneming van het voorstel van het College voor de fabriek
dreigt verloren te gaan, voor de fabriek te behouden, hetgeen
spreker ook in het belang van de financiën der gemeente acht.
De heer Goslinga zegt, dat de heer Yerweij begonnen is
met te veronderstellen, dat spreker in de technische mérites
van voorstel 10 van de agenda wel thuis zou zijn; spreker
weet er wel wat van, maar de' heer Yerweij weet er niets
van en heeft er niets van begrepen. De heer Yerweij stemt
eerst voor een amendement, dat 10.000.— a 12.000.
inkomsten voor de gemeente prijsgeeft, en nu is hij er tegen,
eenzelfde bedrag prijs te geven. Dat klopt niet.
De heer Yerweij heeft terzake van voorstel 10 van de
agenda de inlichtingen gevraagd aan den vertegenwoordiger
van de directie. Het wordt tijd, dat de heeren Goslinga en
Romijn hier gaan zitten. Uit alles spreekt verbittering,
over het feit, dat zij niet meer hier zitten.
Het amendement van den heer Romijn sub A (zie bl. 9)
wordt verworpen met 23 tegen 12 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Schüller, Carton, Schoneveld,
Verweij, van Stralen, Tepe, van Rosmalen, Vos, Hessing,
van Weizen, de Vries, Goslinga, Groeneveld, van der Voort,
van Eek, Snel, Kuipers, mevrouw Braggaar, de heeren
Vallentgoed, Eikerbout., Jongeleen, mevrouw de Cler en de
heer Beekenkamp.
Vóór stemmen: de heeren Wilmer, Manders, Splinter,
van der Kwaak, Bergers, Lombert, de Reede, Tobé, Coster,
Wilbrink, van der Reijden en Romijn.
Artikel I wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter brengt in verband met de omstandigheid,
dat dit voorstel in de vorige Raadszitting niet in behandeling
is gekomen, namens Burgemeester en Wethouders in art. II
deze wijziging aan, dat de woorden „treedt in werking"
worden vervangen door de woorden „wordt geacht in werking
te zijn getreden".
Het aldus gewijzigde artikel II wordt zonder hoofdelijke
stemming aangenomen, waarna de verordening in haar
geheel eveneens zonder hoofdelijke stemming wordt vast
gesteld.
XII. Voortzetting van (le behandeling van het voorstel:
a. tot oprichting van een stichting voor de organisatie van
de gemeentelijke bemoeiingen ter zake van de beoefening
van sport %n spel
b. tot vaststelling van de statuten van die stichting
c. tot vaststelling van den desbetreffenden hegrootingsstaat
d. tot vaststelling van de regelen met betrekking tot de
belegging bij den Gemeente-Ontvanger van de over
tollige kasgelden van de stichting. (153 en 210 van 1935)
De heer Beekenkamp herinnert den Raad aan het drietal
bezwaren, dat hij in de vergadering van 4 November 1935
tegen het voorstel in zake de Sportstichting heeft aangevoerd.
Noch de Voorzitter, noch Wethouder Verweij heeft een
van deze drie bezwaren weerlegd. Geen van beiden heeft
gesproken over sprekers bezwaar ten aanzien van de uit
breiding van de bevoegdheid der Commissie. Wel heeft de
Voorzitter getracht op geruststellende wijze het financieele
bezwaar te weerleggen met de verklaring, dat het „alleen"
de bedoeling is, de terreinen te verhuren, maar later sprak
hij over „alleen verhuren en inrichten" en daarbij komt
vanzelf de financieele kant van de zaak zeer sterk naar
voren. De Voorzitter heeft zelf min of meer toegegeven,
dat de inrichting weieens voor de gemeente niet financieel
voordeelig zou kunnen zijn, althans onvoordeeliger dan
wanneer de Sportstichting zich alleen zou bemoeien met het
verhuren van de terreinen. De aandacht is er op gevestigd,
dat de inrichting op duurdere wijze zou geschieden, wanneer
Sportstichting.
(Bcekenkamp e.a.)
zij verzorgd wordt door hen, die direct bij de sport zijn
betrokken, dan wanneer de gemeente zich daarmede inlaat.
Was het hierbij gebleven, dan zou spreker bereid zijn
geweest, de zaak nader te bezien, omdat de Raad toch nog
altijd het begrootingsrecht heeft.
In de derde plaats heeft de Voorzitter echter toegegeven,
dat óók de verleening van subsidie ter beoordeeling aan de
Sportstichting zal worden gegeven, waarbij bij als voorbeeld
noemde de zweminrichting aan de Zijl. De Voorzitter heeft
getracht het financieele bezwaar weg te redeneeren met te
zeggen, dat de Raad als paardenmiddel kan gebruiken de
bevoegdheid om de geheele Sportstichting op te heffen. De
Raad zal echter in het alleruiterste geval dit middel aan
wenden.
Tot zijn spijt is spreker verplicht zijn financieele bezwaar
tegen het voorstel te handhaven, terwijl onaangetast is
gebleven zijn principieele bezwaar, dat de Commissie zich
bevoegdheden heeft geassumeerd, die niet op haar terrein
liggen.
De heer Carton zegt, dat de heer Wilbrink in de Raads
zitting van 4 November 1935 heeft verklaard, dat zijns
inziens het uitstel van behandeling van dit voorstel niet
veel heeft gebaat, dat de kleine wijzigingen, die de Commissie
van Fabricage in de stukken heeft aangebracht niet van
zulk een principieelen aard zijn, dat ze niet door den Raad
hadden kunnen worden tot stand gebracht en dat in verband
met het feit, dat men nu met een paar simpele wijzigingen
genoegen neemt, hij er voortaan niet dadelijk toe wilde
medewerken een zaak naar een Commissie terug te sturen.
Heeft de heer Wilbrink zich dan wel voldoende op de hoogte
gesteld van de stukken inzake de Sportstichting? Zegt het
nadere voorstel van het College van 24 October j.l. hem niets?
Ook uit het rapport van de Commissie kan de heer Wilbrink
weten wat deze aan het College heeft voorgesteld. De heer
Wilbrink is blijkens dit deel van zijn betoog niet voldoende
georiënteerd; hij kan niet spreken van een paar simpele
wijzigingen; spreker wijst op zijn bestrijding van het amende-
ment-Romijn en op de belangrijke verbeteringen, aangebracht
bij het nadere voorstel van het College. En daarna verzoekt
de heer Wilbrink nu nog eens uitvoerige toelichtingen te
mogen ontvangen. Dat zou spreker niet gaarne zien. De
sport- en spelbelangén vragen positieve medewerking en
uitstel is noch een gemeente- noch een sportbelang.
Met te zeggen, dat er achterstand op sportgebied in Leiden
is in te halen, bedoelde spreker dat er op sportgebied nog
een ware chaotische toestand bestaat, ondanks de bewonde
renswaardige ijver, toewijding en opofferingen van de be
sturen en leden der sportvereenigingen. Door in de Sport
stichting op te nemen deskundigen op sportgebied en daar
naast vertegenwoordigers der gemeente, die nauw samen
werken niet de besturen der sportvereenigingen op elk gebied,
kan voor de ware sportbeoefening in Leiden heel wat tot
stand worden gebracht, hetgeen den zwakkeren organisaties
zeer zeker ten goede kan komen. Dat de heer Wilbrink ook
het nut van subsidieering voor sportbeoefening inziet, bewees
hij door voor het subsidie aan de Politiesportvereeniging
te stemmen.
Waarin het staatssocialisme, waarnaar dit voorstel volgens
den heer Beekenkamp eenigszins riekt, bestaat, heeft deze
niet medegedeeld; toch acht ook de heer Beekeukamp bij
de sportbeoefening in Leiden ordening noodig, maar dan
dient hij niet zulke opgeschroefde bezwaren te maken tegen
centralisatie van de exploitatie der verschillende terreinen
en inrichtingen, in den vorm als nu wordt voorgesteld, al
wenscht spreker meer zeggenschap voor de gemeente in het
bestuur. Indien de wenschen van den heer Beekenkamp in
vervulling gingen, zag het er voor het sportwezen hier wel
allersomberst uit en kon men den aanleg van nieuwe sport
en speelvelden wel achterwege laten. Alle argumenten van
de heeren Wilbrink en Beekenkamp hebben spreker niet
kunnen overtuigen, dat dit voorstel niet in het belang van
de sport en van de gemeente zou zijn.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des
avonds te 8 uur.
Voortzetting van (le geschorste openbare vergadering op
Maandag 20 Januari 1936, des avonds te 8 uur.
Ook thans zijn alle leden aanwezig.
Voortgezet wordt de behandeling van agendapunt 12.
De heer Wilbrink kon in tegenstelling met den heer Carton
niet ontdekken, dat in het voorstel zeer veel veranderd was,