10
MAANDAG 20 JANUARI 1936.
Straatbelasting.
(de Rcede e.a.)
huidige omstandigheden ernstige onbillijkheden het ge
volg zijn.
De heer Verweij zegt, dat aanleiding tot dit voorstel is
een adres van den Yerhuurdersbond voor Leiden en om
streken, ingediend in den zomer van 1935; naar aanleiding
van dit adres is de geheele quaestie van de straatbelasting
nog eens door het College bezien. Bij dit voorstel nu wordt
voor een deel tegemoetgekomen aan de wenschen, die leven
bij de huiseigenaren. De heer Eomijn wil dezen verder
tegemoetkomen, n.l. ten aanzien van de leegstaande woningen,
maar hij is niet tegen handhaving van de straatbelasting
op het tegenwoordige peil. Tegen verdere tegemoetkoming
bestaat echter een alles overheerschend bezwaar, n.l. dat het
de gemeente volslagen onmogelijk is om in de gegeven om
standigheden vaste inkomsten prijs te geven, waar haar
belastinggebied in de laatste 4 jaren door het Rijk meer en
meer is beperkt; de gemeente is hoe langer hoe meer aan
gewezen op enkele belastingen, die tot haar vaste outillage
behooren. Daartoe behoort ook de straatbelasting; ver
laging daarvan zal de gemeente later zeer zuur opbreken.
In Rotterdam b.v. is op last van het Rijk de straatbelasting,
die daar reeds hooger was dan hier, met 50 verhoogd
moeten worden. Geeft men hier een vaste bron van inkomsten
prijs, dan zou men daarvan later zeer veel moeilijkheden
ondervinden. In vergelijking met andere plaatsen drukt de
straatbelasting hier zeer matig. Yan een verlaging daarvan
zouden ook profiteeren belangrijke groepen bezitters van
onroerende goederen, die niet in de gemeente wonen.
Particulieren en naamlooze vennootschappen buiten Leiden
gevestigd, die bezittingen in de gemeente Leiden hebben en
daaruit inkomen genieten, kunnen alleen door middel van
de straatbelasting iets bijdragen in de kosten van de ge
meentelijke huishouding. Indien men de inkomsten uit de
straatbelasting prijsgeeft, zullen onverbiddelijk andere be
lastingen verhoogd moeten worden en dan beteekent de ver
mindering van den druk voor den een, verzwaring van den
belastingdruk voor den ander, in dezenvoor de ingezetenen
van Leiden.
Een ander bezwaar tegen verlaging van de straatbelasting
is gelegen in den rechtsgrond van deze belasting, die op drie
pijlers rust. Men betaalt n.l. 6 van de kadastrale huur
waarde, d. w. z. 3 x 2 voor het onderhoud van den weg,
den afvoer van water en vuil en de verlichting van den weg.
De gemeente draagt deze lasten om de onroerende goederen
in zoo goed mogelijken staat te houden. Als er één belasting
is, waarbij men kan aantoonen, dat men voor zijn belasting
geld iets ontvangt, is het de straatbelasting.
Spreker ontraadt de aanneming van het amendement-
Romijn sub A. De gemeente kan in de tegenwoordige om
standigheden allerminst vaste inkomsten prijsgeven. Bij aan
neming van het voorstel van het College geeft de gemeente
naar schatting 5000.per jaar prijs; hoe groot het bedrag
zal zijn bij aanneming van het amendement van den heer
Romijn is niet zonder meer te zeggen. Yoor het bepalen
daarvan is een zeer uitvoerig onderzoek noodig, maar het
zal ongetwijfeld veel meer dan 10.000.per jaar zijn.
Het gevolg zou ook zijn, dat uitbreiding van het personeel
moest plaats hebben bij de afdeeling Belastingen, omdat
de berekeningen elk half jaar zouden gemaakt moeten worden.
De aanneming van de redactiewijziging, waarmede de
heer Romijn interpretatieve bezwaren wil voorkomen, moet
spreker ten sterkste ontraden, omdat juist door de ver
andering van „twaalf achtereenvolgende maanden" in „den
termijn van één jaar" die bezwaren zouden ontstaan, aan
gezien niet vaststaat, wat men dan onder een „jaar" heeft
te verstaan.
Volgens de redactie van het voorstel van het College
kan de termijn van 12 maanden op eiken willekeurigen
datum aanvangen. De termijn van reclame kan eiken
dag ingaan. In de wet op de Grondbelasting wordt ook niet
gesproken van een termijn van een jaar; de termijn in dit
voorstel van het College genoemd, komt overeen met den
termijn, in die wet voorkomende. Het is het College ook niet
bekend, dat dit in de practijk, althans in Leiden, aanleiding
heeft gegeven tot groote moeilijkheden, waarvoor de heer
Romijn vreest, dat ze wel eens zijn voorgekomen. Het College
doet dus deze toezegging, voorzoover dit noodig mocht zijn,
indien de redactie van het College niet voldoende duidelijk
zou zijn, hetgeen spreker ontkent. Juist omdat er inter
pretatieve bezwaren zullen ontstaan bij aanneming van het
amendement-Romijn, geeft spreker de voorkeur aan de
redactie van het College.
Ook ontraadt spreker het amendement-Romijn B-II. Het
sluit veel beter aan bij de belastingwetgeving als men behoudt
hetgeen ook in de wét op de Grondbelasting staat. Spreker
Straatbelasting.
(Verweij e.a.)
acht de voorgestelde wijziging geenszins een redactiever
betering, omdat slechts aanslagen worden opgelegd over
een belastingjaar, dat loopt van 1 Januari tot 31 December.
Bij letterlijke toepassing van het artikel 8 bis, gewijzigd
volgens het amendement-Romijn, zou slechts restitutie kunnen
worden verleend indien het tijdvak van 12 achtereenvolgende
maanden samenviel met een belastingjaar; zou het echter
in 2 belastingjaren vallen, dan zou geen restitutie worden
verleend, omdat over een deel van een belastingjaar geen
aanslag wordt opgelegd.
De heer Romijn trekt zijn amendement sub B, II, in.
De Voorzitter constateert dat het amendement van den
heer Romijn sub B, II is ingetrokken.
De heer Verweij zegt, dat een bepaling als door den heer
Romijn in zijn amendement sub B, III, voorgesteld, in geen
enkele belastingwet of -verordening, ook niet in de wet op
de Grondbelasting, wordt aangetroffen. Technisch acht
spreker het amendement ook niet juist, omdat volgens het
eerste lid van art. 8bis slechts restitutie wordt verleend
aan hem, die gedurende een tijdvak van 12 maanden voor
het gebouwde perceel is aangeslagen; dat kan nooit het
geval zijn met iemand, die in den loop van het jaar door
erfopvolging eigenaar van een perceel is gewordendie wordt
voor het loopende jaar niet meer aangeslagen. De erflater
blijft het geheele jaar als belastingplichtig in de kohieren,
terwijl de erfgenaam in zijn rechten en verplichtingen treedt.
Bij overgang van rechten door verkoop van een perceel
binnen het tijdvak van 12 maanden bestaat ook geen aan
spraak op restitutie.
Het is dan ook ongewenscht bij het verkrijgen van eigen
dom door erfopvolging anders te handelen. Er moet analogie
bestaan tusschen de maatregelen bij het verkrijgen van een
eigendom door middel van koop en door middel van erf
opvolging.
Het gevaar bestaat, dat de bij amendement voorgestelde
bepaling niet altijd even gemakkelijk kan worden toegepast
en met name bij ingewikkelde erfregeüngen tot moeilijkheden
aanleiding zal kunnen geven.
Het verleden heeft bewezen, dat hetgeen spreker nu zegt
volkomen juist is. Er behoeft dan ook geen vrees voor moeilijk
heden te bestaan. In dubieuze kwesties wordt steeds zooveel
mogelijk soepelheid betracht. Om al deze redenen zal de
Raad Verstandig doen met het voorstel van het College
ongewijzigd aan te nemen.
De heer Goslinga is het met den heer de Reede eens, dat
de voorgestelde wijziging een leemte in de verordening
aanvult.
Spreker is dankbaar voor de keurige verdediging, die de
Wethouder van de straatbelasting heeft gegeven, maar
verder kan sprekers lof niet gaan, want in de bestrijding
van het amendement-Romijn heeft de Wethouder zich iets
laten ontvallen, waarop spreker den nadruk wenscht te
leggen, n.l. dat de aanneming van het amendement-Romijn
de gemeente ten minste f 10.000.zal kosten en zij geen
enkele vaste inkomste kan missen, terwijl de Wethouder
een half uur te voren zijn stem gaf aan een amendement-van
Eek, dat volgens de verklaring van den Voorzitter de gemeente
ook 10.000.zou kosten. Met den heer Hessing zegt
spreker: „hier klopt iets niet".
Het is uitstekend, wanneer men als Wethouder van Finan
ciën waakt voor de belangen van de gemeentekas, maar
dan moét men het ook altijd doen en niet het eene oogenblik
10.000.willen prijsgeven en het andere oogenblik
10.000.voor de gemeente willen behouden. Daarom vraagt
spreker: meent de Wethouder het wel oprecht?
Spreker heeft bezwaar tegen het amendement-Romijn,
omdat de aanneming er van de gemeente 10.000.minder
'aan inkomsten geeft, maar vooral omdat het tamelijk veel
werk voor de afdeeling Belastingen met zich brengt. Het
aantal verzoeken om ontheffing* dat onderzocht moet worden,
wil men tot een goede beslissing komen, zal meer dan tweemaal
zoo groot zijn als wanneer de termijn op 12 maanden is
vastgesteld. Een ander bezwaar van den Wethouder is dat
men, als men inkomsten prijsgeeft, daartegenover andere
lasten moet verzwaren; in het algemeen kan spreker zich
dus met de bestrijding van den Wethouder vereenigen,
maar het wil er bij spreker toch nog niet in, dat hij het eene
half uur zoo praat en het andere half uur weer anders.
De heer Romijn zegt, dat het geheele betoog van den
Wethouder, dat verlaging van de straatbelasting niet ge-
wenscht was, volmaakt overbodig was, want spreker heeft