2 en de woningbouwvereeniging „de Tuinstadwijk" een over eenkomst aan te gaan, waarbij: a. de gemeente Leiden den eigendom verkrijgt van de onverdeelde belft van de strook grond met muur, uitmakende een noordwestelijk gedeelte van het kadastrale perceel gemeente Leiden, sectie M, No. 5120, zulks onder vestiging van de erfdienstbaarheid van inbinten in dezen muur ten behoeve van het kadastrale perceel gemeente Leiden, sectie M, No. 5656 en ten laste van het kadastrale perceel ge meente Leiden, sectie M, No. 5120 en met bepaling, dat het bedrag van ƒ175.en de andere kosten der transactie komen ten laste van de woningbouwvereeniging; b. het genoemde vast goed in erfpacht wordt uitgegeven aan de woningbouwvereeniging „de Tuinstadwijk", onder dezelfde bepalingen en tot hetzelfde tijdstip, als vermeld in het raadsbesluit van 12 November 1934, in zake de uitgifte in erfpacht aan genoemde woningbouwvereeniging van een terrein nabij den Lammenschansweg en zulks met handhaving van den voor dit terrein geldenden canon. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 7. Leiden, 10 Januari 1936. Regenten van het Barend van Namenhofje hebben aan ons College vergunning verzocht voor den bouw van een twaalftal woningen c.a. op een terrein, gelegen tusschen de bebouwing aan de Westzijde van de Witte Rozenstraat en den Trekvliet. Het plan betreffende dien bouw is in de Leeskamer ter inzage gelegd, zoomede een dezerzijds vervaardigde situatie- teekening. Zooals die situatie-teekening doet zien, zijn de woningen niet aan den weg ontworpen, doch aan een open ruimte, welke van den weg door een niet overdekte toegang toe gankelijk is. In verband met het bepaalde bij art. 17, eerste alinea, van de verordening op het bouwen en sloopen is voor een der- gelijken bouw mede vergunning van Uwe Vergadering vereischt. Aangezien het, zooals in het verzoek is te lezen, de bedoeling van Regenten is, de woningen te doen bewonen door personen, die door de veranderde tijdsomstandigheden niet meer in staat zijn een normale huur te betalen en al eenigszins op leeftijd zijn, bestaat er onzerzijds tegen den bouw geen bedenking. Wij geven U mitsdien, zulks in overeenstemming met het advies van de Commissie van Fabricage, in overweging, om ten aanzien van den door Regenten van het Barend van Namenhofje voorgenomen bouw van twaalf woningen c.a., op het terrein, gelegen tusschen de bebouwing aan de Westzijde van de Witte Rozenstraat en den Trekvliet, kad. bekend gemeente Leiden, Sectie M, No. 4193, de ingevolge art. 17, eerste alinea, van de verordening op het bouwen en sloopen vereischte vergunning te verleenen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 8. Leiden, 10 Januari 1936. Zooals Uw Vergadering bekend is, hebben Gedeputeerde Staten ten aanzien van een drietal terreinen hun goed keuring aan het uitbreidingsplan onthouden, n.l. 1°. de gronden, gelegen ten Zuidoosten van de spoorbaan AmsterdamRotterdam en begrensd door den Maredijk, de Marislaan en den Stationsweg, 2°. het terrein, gelegen tusschen den Maredijk, de Poel wetering, de Haarlemmertrekvaart en de spoorbaan Amster damRotterdam, 3°. een terrein, gelegen ten Westen van de zweminrichting „de Zijl" en ten Oosten van de verlengde Sumatrastraat. Ingevolge art. 38, lid 2, der Woningwet moet Uw Ver gadering binnen twaalf maanden na ontvangst van de be slissing, d.i. uiterlijk 25 Februari 1936, nieuwe plannen, waarbij de beslissing van Gedeputeerde Staten in acht is genomen, aan de goedkeuring van dit college onderwerpen. Hierbij zij opgemerkt, dat de plannen na vaststelling door Uw Vergadering en vóór inzending bij Gedeputeerde Staten nog gedurende 14 dagen op de gemeentesecretarie ter inzage moeten liggen. Rekening houdend met bovengenoemde bepaling, hebben wij voor elk der hier bedoelde drie terreinen een nieuw plan doen ontwerpen, omtrent welke plannen wij, nadat de instemming der Commissie van Fabricage daar mede was verkregen, in overleg zijn getreden met Gedepu teerde Staten. Bij schrijven van 6/8 November 1935 berichtte dit College ons, dat het zijn standpunt aangaande het plan voor het onder 1° bedoelde terrein (Schuttersveld en om geving) nog niet kon bepalen, terwijl het zich met de beide andere" plannen bleek te kunnen vereenigen. Gelet op den hierboven aangegeven termijn, hebben wij gemeend met de behandeling volgens de procedure der Woningwet van alle drie de plannen dus ook het plan-Schutters veld, waarover Gedeputeerde Staten zich nog niet hadden uitgesproken niet langer te mogen wachten, weshalve wij tot ter-visie-legging overeenkomstig art. 37, lid 2, der genoemde wet zijn overgegaan. Er is één bezwaarschrift ingediend, en wel met betrekking tot het plan voor het onder 2° bedoelde terrein (nabij den Maredijk). Omtrent een en ander mogen wij het volgende opmerken. Terrein-Schuttersveld. De weigering van de goedkeuring door Gedeputeerde Staten van het uitbreidingsplan, voor zoover dit terrein betreft, is, blijkens hun desbetreffend besluit, gegrond op twee overwegingen: 1°. het ontbreken van een rechte verbinding tusschen den Rijnsburgersingel, ten Noorden van het in de toekomst gedachte verkeersknooppunt nabij den molen „De Valk' en den Rijnsburgerweg, nabij den spoorwegovergang (in het uitbreidingsplan was deze verbinding ontworpen langs een weg, die met een bocht loodrecht op den Stationsweg uit kwam, ongeveer tegenover de plaats van het toekomstige nieuwe station); 2°. de omstandigheid, dat onzerzijds het plan ten aanzien van het noordelijke gedeelte van het terrein in nader onderzoek was genomen in verband met plannen voor een tunnel onder de spoorbaan in den Maredijk. Het thans ontworpen plan is op de bij dit voorstel over gelegde teekening, gemerkt A, aangegeven. Het daarin begrepen gebied is op die teekening met een paarse omüjning aangeduid. De boven bedoelde verbinding tusschen den Rijnsburgersingel en den Rijnsburgerweg wordt thans ge vormd door een 25 M. breeden, rechten weg, welke de spoorbaan even ten Noordoosten van den bestaanden spoor wegovergang kruist en waardoor aan het bezwaar van Gèdeputeerde Staten tegen het oorspronkelijke plan wordt tegemoet gekomen. Bij deze oplossing zal het nieuwe station, dat ongeveer ter plaatse van het bestaande station is geprojecteerd, niet aan dezen hoofdverkeersweg komen te liggen. Dit bezwaar, dat intusschen o. i. niet zeer groot is, te ondervangen door den hoofdverkeersweg meer zuidoostelijk te leggen, zoodat hij zou aansluiten aan den bestaanden spoorwegovergang, moet op practische moeilijkheden afstuiten in verband met de reeds aanwezige bebouwing, n.l. de school aan het Schuttersveld en de bebouwing aan den Stationsweg. Ten einde het nieuwe station met het gedachte verkeersschema behoorlijk in verbinding te brengen, is de in het niet- goedgekeurde plan ontworpen straat, welke tegenover het station op den Stationsweg uitkwam, ongeveer terzelfder plaatse ook in het nieuwe plan opgenomen, echter op een wat geringer breedte (23 M.). Op deze wijze zal het station gemakkelijk bereikbaar zijn en zal een gewenschte verkeers- circulatie mogelijk worden. De uitmonding van den nieuw ontworpen hoofdverkeers weg RijnsburgersingelRijnsburgerweg op laatstgemelden weg valt buiten het uitbreidingsplan. Voor die uitmonding zal een bijzondere voorgevelrooilijn moeten worden vast gesteld, als bedoeld in art. 2, lid 2, der Woningwet, waar toe wij U binnenkort een voorstel zullen doen. De overige wijzigingen, welke het plan voor het onder havige terrein, vergeleken met dat, hetwelk door Gedepu teerde Staten buiten hunne goedkeuring is gehouden, vertoont, zijn het gevolg van het openen van de mogelijkheid om in den Maredijk een tunnel voor rijverkeer onder de spoorbaan te maken. Wegens de ter weerszijden van zoodanigen tunnel vereischte afritten, ter lengte van 80 M„ moest de oor spronkelijk onmiddellijk ten Zuidoosten van de spoorbrug gedachte brug over de Haarlemmertrekvaart vervallen. Hiertegen bestaat o.i. geen ernstig bezwaar; het verkeer, waarvoor die brug was bestemd, zal kunnen worden geleid over de brug, welke tegenover de Musschenbroekstraat over de Haarlemmertrekvaart is ontworpen. De straat, welke ter hoogte van deze brug op den Maredijk uitmondt en in zuidoostelijke richting naar den vorenbedoelden hoofdver keersweg loopt is als een meer belangrijke verkeersweg gedacht en derhalve op een breedte \jjin 20 M. geprojecteerd. Deze breedte is ook gegeven aan de Marislaan, welke van belang zal zijn voor het verkeer uit noordelijke richting naar de Lammermarkt en verder naar de stad. Overigens is gestreefd naar een regelmatige verkaveling van het terrein; aan de bouwgronden is de bestemming gegeven voor beteren bouw en, wat betreft de gronden langs de spoorbaan, voor arbeiders- en kleinen middenstandsbouw.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 2