318 MAANDAG 23 DBCEMBEE 1935. Verhaal omzetbelasting op gas- en electrieiteitverbruikers. (Bergers e.a.) het eens met den heer van Eek, die thans begonnen is te zwenken, dat men door dezen zuren appel moet heenbijten. De heer Hessing heeft tot zijn buitengewone verwondering vernomen, dat de heeren Goslinga en Komijn in het voorstel van Burgemeester en Wethouders willen zien een nieuw element, dat gebruikt wordt bij het sluitend maken van de begrooting. Het verwondert spreker te meer daar in den geleidebrief van de vorige begrooting ten aanzien van de omzetbelasting staat vermeld: Hoewel wij blijkens het medegedeelde op pagina 31 van de Memorie van Antwoord der vorige begrooting, aan vankelijk rekening wenschten te houden met de mogelijk heid, dat deze belasting, overeenkomstig het algemeene stelsel van de wet, op de verbruikers moest worden verhaald, hebben wij daarvan voorloopig afgezien, teneinde den afzet niet nog meer te bemoeilijken. Er is hier gesproken, alsof dit een buitengewone last is voor den verbruiker, maar een last van 2/10 cent per M3. gas en van 1/10 cent per K.W.U. electriciteit acht spreker niet zoo zwaar; spreker begrijpt niet dat de heer Goslinga daartegen nu zoo'n bezwaar moet maken. De heer van Welzen zegt dat de communisten de felste bestrijders geweest zijn van de invoering van de omzetbelasting, die drukt op de massa der verbruikers en die gebruikt werd allereerst om de tekorten en de lasten van de crisis op de groote massa af te wentelen. Hoewel dit voorstel in het alge meen beoogt een deel van de omzetbelasting op de verbruikers te verhalen, waartoe het Bijk den gemeenten het recht geeft, meent spreker in dit geval geen bezwaar te moeten hebben tegen het voorstel-Goslinga om deze zaak bij de begrooting ter sprake te brengen, welk voorstel spreker ondersteunt. De Voorzitter schorst de vergadering tot des avonds te 8£ uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering op Maandag 23 December 1935, des avonds te 1!j uur. Afwezig zijn thans de heeren Wilbrink, Snel, de Vries en Garton. Voortgezet wordt de behandeling van punt 36 der agenda. De heer Goslinga komt op tegen het betoog van den Voor zitter, die getracht heeft het voorstel van het College althans gedeeltelijk los te maken van de begrooting. Uit dè be woordingen van het Ingekomen Stuk No. 253, waarin aan gehaakt wordt aan den geleidebrief van de begrooting voor 1936, bhjkt, dat dit voorstel wel degelijk als een dekkings middel voor de begrooting is ingediend. Spreker wil volstrekt niet den Wethouder van Financiën het leven zuur maken, maar dat wil niet zeggen, dat hij elk voorstel van het College voetstoots aanvaardt en vooral niet, nu nog niet alle begrootingsstukken zijn verschenen. Evenals in de sectievergadering heeft spreker in deze zitting den heer van Eek aandoenlijk hooren spreken over het groote belang van een sluitende begrooting. Het was spreker uit het hart gegrepen. Maar wanneer de heer van Eek en zijn fractie dan tegen een zeer voornamen dekkingpost van de begrooting, die 5 maal zooveel opbrengt als deze, onoverkomelijke bezwaren hadden, dan gaat het spreker toch wel eenigszins kriebelen en betwijfelt hij, of het wel zoo ernstig gemeend is, en dan zou spreker in Januari wel eens willen weten hoe de Wet houder van Financiën er over denkt. Volgens den heer Wilmer moet men het den Wethouder niet moeilijk maken, maar als deze het zich zelf moeilijk maakt, behoeft men hem toch niet te helpen. De heer van Eek zeide, ook in de Com missie: „zoolang niet bekend is, of dit bedrag niet op andere wijze kan worden gevonden, moet men zijn stem er aan geven." Maar is dat al bekend? Spreker weet het nog niet; de heer van Eek gaat wel wat heel gauw overstag en wil wel wat heel gauw door den zuren appel heenbijten. Te dien aanzien sluit spreker zich aan bij den heer Wilmer; er zullen nog heel wat zure appels in de provisiekast van het College liggen. Allemaal redenen om dit voorstel niet nu te be handelen, maar bij de begrooting. Best mogelijk dat spreker toch zijn stem aan het voorstel zal geven, misschien om erger te voorkomen. Het is echter praematuur daarover nu al te beslissen en nu al tot deze verzwaring van lasten over te gaan. Op de desbetreffende opmerking antwoordt spreker, dat het Bijk de gemeente nimmer gedwongen heeft deze belasting Verhaal omzetbelasting op gas- en electrieiteitverbruikers. (Goslinga e.a.) te verhalen; dat is vroeger jaren ook niet geschied. Doet men dit, dan doet men dit welbewust, maar door geen macht daartoe gedwongen; wellicht door de financieele moeilijk heden, maar het Bijk legt dit de gemeente niet op. Het meest heeft spreker zich verwonderd over de houding van den heer Coster, die als middenstander zoo maar een verzwaring van lasten voor den middenstand aanvaardt; spreker begrijpt dit niet van den heer Coster, waar deze altijd op de bres staat voor den middenstand en voor ver lichting van lasten isde omzetbelasting is een echte midden standsbelasting. De heer Hessing begrijpt niet, dat spreker zooveel bezwaren heeft tegen deze belasting, omdat spreker bij den geleidebrief bij de begrooting voor 1935 er al over gesproken had, dat deze belasting wel eens ingevoerd zou kunnen worden. Het is best mogehjk, dat spreker tenslotte nog voor dit voorstel zal stemmen, maar hij acht het tijdstip van behandeling prae matuur; bij de begrooting kan men de geheele zaak overzien en kan men met meer kennis van zaken er toe besluiten dan nu. Een belastingverzwaring van 33.000.is toch geen kleinig heid. Volgens den heer Wilmer is deze belasting zoo weinig drukkend. Spreker heeft zich verbaasd over deze uitlating van den heer Wilmer, die er krachtens zijn democratische principes bezwaar tegen moest hebben, maar het thans als aanbeveling van deze heffing aandient. Ook wanneer de begrooting niet in Januari, maar in Februari 1936 wordt behandeld, bestaat er tegen de aan neming van sprekers voorstel geen bezwaar, want voor de verbruikers, die elke twee weken kasbons moeten koopen, kan het geen administratief bezwaar zijn de omzetbelasting over twee maanden te betalen, terwijl tegen het laatste ook geen bezwaar kan bestaan voor de overige verbruikers, aangezien het bedrag niet zoo groot is. De Baad zal verstandig doen met de behandeling van het voorstel van het College aan te houden tot de behandeling van de begrooting, waarbij men een overzicht heeft van de geheele financieele positie van de gemeente en de verschillende voorstellen tegen elkaar kan afwegen. Op dit oogenblik kan spreker moeilijk zijn stem aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders geven. De heer van Eek zegt, dat het voorstel van orde van den heer Goslinga niet meer dan den schijn voor zich heeft. De heer Goslinga is zeker even goed als de tegenwoordige Wet houder van Financiën op de hoogte van den financieelen toestand van de gemeente en weet, hoe ontzaglijk groote moeite het kost, de begrooting voor 1936 op papier sluitend te maken. Men zal daartoe waarschijnlijk komen na nog eenige moeilijkheden overwonnen te hebben. Ook weet de heer Goslinga, dat voor de dekking van het tekort aan de Directie van de Lichtfabrieken is verzocht de winst zoo hoog mogehjk op te voeren. De Directie is voort durend doende den toestand zooal niet gunstiger dan toch ook niet ongunstiger te doen zijn. Van de winst der Lichtfabrieken kan niets gemist worden en wanneer de omzetbelasting niet op de verbruikers werd verhaald, zou een gat in de begrooting ontstaan, dat niet gestopt kon worden. Indien het mogehjk was, het verhaal uit te stellen, had spreker zich niet voor dit voorstel van het College verklaard. Het is verkeerd het sluitend maken van de begrooting onzeker te doen zijn door het uitstellen van de behandeling van het voorstel tot de begrooting, waardoor alles weer op losse schroeven komt te staan. Voor het voeren van een gezonde financieele politiek is het gewenscht, dat de Baad thans uitspreekt, dat hij dit offer van de ingezetenen wil vragen voor het sluitend maken van de begrooting. Al wil spreker thans geen begrootingsdebat openen, dan toch wil hij reeds nu iets zeggen over de aanvallen, die men heeft gedaan op zijn uitspraken in deze zitting in vergelijking met zijn vroegere uitspraken. Het sociaal-democratisch standpunt wijzigt zich naar de omstandigheden; dit is ook eisch van practisch beleid. In de eerste plaats is de financieele toestand op het oogen blik veel ongunstiger dan vroeger; vroeger kostte het wel moeite de begrooting sluitend te krijgen, maar dat was toch veel gemakkelijker dan tegenwoordig. Maar in de tweede plaatswanneer vroeger door het College offers werden gevraagd van de burgerij tot het sluitend maken der begrooting, tot bezuiniging, dan geschiedde dat alles zonder eenig perspectief; dan was dat alles een onderdeel van de bezuinigingspolitiek, van de aanpassingspolitiek, vrij vertaald de verarmingspolitiek. Nu zijn echter de omstandig heden gansch anderswanneer de sociaal-democraten nu wel een sluitende begrooting willen en meenen, dat daarvoor

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 8