MAANDAG 23 DECEMBER 1935. 325 Wijziging verordening betreffende levering van gas. (Eikerbout e.a.) geweest. Spreker is het geheel eens met de bij een vorig agendapunt gemaakte opmerking van den Voorzitter, dat zoowel de Lichtfabrieken als de verbruikers gebaat moeten zijn, maar men kan zich dan ook niet beperken tot deze rege ling, maar die moet iets worden verruimdook voor hen, die meer dan 600 M3. verbruiken moet een betere regeling tot stand komen. Spreker dient in dit verband dan ook een motie in. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van den heer Eikerbout, luidende: „De Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit, een nadere regeling te treffen, waardoor het mogelijk wordt dat diegenen, die meer dan 600 M3. gas per jaar verbruiken, eenig voordeel daarvan zullen genieten." De heer Schoneveld vraagt naar de totale hoeveelheden gas, afgenomen in 1934 en, voorzoover mogelijk, in 1935. Ten laste van welke afnemers komt verder het verminderd gasverbruik? Spreker heeft in de stukken gelezen, dat men met de voorgestelde wijziging wil trachten het verbruik en daardoor ook de winst zooveel mogelijk op peil te houden of zoo mogelijk te vergrooten. Het stelsel van het vastrecht heeft voor de fabrieken het voordeel, dat, indien het aantal verbruikers niet ver mindert, zij van de inkomsten verzekerd zijn. Volgens de nieuwe verordening zal iemand, die 500 M3. per jaar verbruikt ƒ2.25 per maand aan vastrecht moeten betalen. De Voorzitter merkt op, dat duidelijk in de stukken staat, dat een dergelijke verbruiker betaalt 1.85 vast recht per maand en 4 cent voor eiken M3., die hij boven de 240 M3. per jaar gebruikt. De prijs van 9 cent verdwijnt juist. De heer Schoneveld zegt, dat de redactie op dit punt niet duidelijk is en daardoor bij verschillende personen bezwaren tegen de voorgestelde wijziging zijn gerezen. Spreker vreest, dat het tarief geen werfkracht bezit, maar de verbruikers eerder kopschuw maakt. Welk verschil is er eigenlijk tusschen het betalen van meterhuur en het betalen van vastrecht? Spreker heeft tot zijn groote voldoening bemerkt, dat het College het denkbeeld van de Commissarissen om de binnenleidingen en de gastoestellen niet meer kosteloos, doch tegen betaling van 10 cent per kalendermaand in bruikleen te geven, niet heeft overgenomen en in art. II alleen gezegd heeft, dat muntgasmeters tegen de betaling van 10 cent vastrecht per kalendermaand in bruikleen worden afgestaan. De Voorzitter zegt, dat het College juist wel heeft over genomen het voorstel van Commissarissen om voor het gebruik van binnenleidingen en toestellen 10 cent per maand in rekening te brengen. De heer Schoneveld maakt er dan bezwaar tegen, dat voor binnenleidingen, die door de le bewoners zelf bekostigd zijn, volgens art. 7 van de gasverordening voortaan nog eens extra door die bewoners aan de gemeente huur betaald zal moeten worden. Dat zou toch absurd zijn. De Voorzitter zegt, dat die binnenleidingen juist niet door anderen bekostigd zijn. De heer Schoneveld zegt, dat die toch door de eigenaren van de woningen betaald zijn. Wanneer men complexen woningen laat zetten moet men zorgen dat ze voorzien zijn van gas en electriciteit en dan betalen de eigenaren toch de binnenleidingen zelf. De Voorzitter: Tegenwoordig wel, maar deze bepaling van artikel 7 slaat juist op de door de Lichtfabrieken aan gelegde en in bruikleen gegeven leidingen; daarbij waren zelfs gastoestellen, waarvoor nooit iets betaald is. De heer Schoneveld zegt, dat dat toch bijzondere gevallen zijn. Men kan de eigenaren, die deze leidingen zelf bekostigd hebben, daarvoor toch nog niet eens extra aan de gemeente huur laten betalen. In art. II staat trouwens niet, dat voor die gastoestellen huur moet worden betaald. De Voorzitter zegt, dat dit zeer duidelijk staat in artikel 7, eerste alinea, van de Gasverordening. Wijziging verordening betreffende levering van gas. (Schoneveld e.a.) De heer Schoneveld zegt, dat in art. II alleen staat, dat voor muntgasmeters huur moet worden betaald. Tenslotte vraagt spreker naar den kostprijs op het oogen- blik van het gas. De heer van Eek zegt, dat de taak van de directie voor de Lichtfabrieken in de tegenwoordige omstandigheden niet gemakkelijk is: eenerzijds rekent men er op, dat de Licht fabrieken een aanzienlijke winst opleveren, voor de ge meente, anderzijds loopt het gasverbruik gelukkig nog niet het electriciteitsverbruik, vrij aanzienlijk achteruit. Spreker begrijpt dat onder die omstandigheden de directie probeert om door middel van regelingen het gasverbruik op te voerenwanneer deze regeling zoodanig is, dat niemand meer betaalt dan totnutoe, dan is daarvoor in beginsel zeer veel te zeggen. Spreker is het eens met de bezwaren van den heer Tobé tegen de uitbreiding van het vastrecht; uit sociaal oogpunt bestaat daartegen veel bezwaar. Heeft men eenmaal vastrecht, dan is het zeer moeilijk aanzienlijk op het gasverbruik te bezuinigen, terwijl juist vele verbruikers, gedwongen door de omstandigheden, daarop moeten en willen bezuinigen. Men kan niet bezuinigen in de mate als men zelf wil, omdat men vastrecht heeft. Het is uit een commercieel oogpunt voor de fabrieken gewenscht, maar uit een sociaal oogpunt is daartegen onge twijfeld veel aan te voeren. Spreker weet ook niet, of de proef wel zal slagen. Volgens zijn berekeningen daalt de prijs van het gas zeer langzaam bij de toeneming van het verbruik. Bij een verbruik van 350600 M3. per jaar betaalt men 9 cent per M3. en eerst bij een grooter verbruik wordt de prijs 81 cent, terwijl er volgens den heer Eikerbout voorbeelden zijn, waarin men bij de nieuwe regeling meer moet betalen. Spreker heeft geen bezwaar tegen het nemen van deze proef, mits niemand meer betaalt dan vroeger en ook niemand in een ongunstiger positie komt. Wanneer de directie het op grond van de ervaringen, die men in Woerden heeft opge daan, mogeüjk acht het gasverbruik op te voeren, is er reden om over het bezwaar heen te stappen. Indien men echter door verlaging van de tarieven het debiet wil vergrooten, past het niet in het systeem, dat men wil volgen, hen, die tot nu toe de leidingen en gastoestellen gratis in bruikleen ontvingen, voortaan daar voor 10 cent per kalendermaand te laten betalen. Spreker heeft daartegen overwegende bezwaren. Spreker heeft twee nog zwaarder wegende bezwaren tegen de bepaling, dat men voortaan ten minste voor een bedrag van 1.per kalendermaand moet verbruiken. Een ge meentelijke instelling moet aan iedereen leveren en het is niet gerechtvaardigd personen, die verbruiken voor een bedrag, dat vermeerderd met het bedrag, dat zij moeten betalen aan meterhuur minder is dan ƒ1.per maand, van de levering uit te sluiten. Maar in de tweede plaats moet men, als men iets wil doen om de fabrieken impopulair te maken, tot de verbruikers zeggen: gij verbruikt te weinig en daarom krijgt gij in het geheel geen gas meer. Een kleine verbruiker, die zich van petroleum gaat be dienen, krijgt men niet gemakkelijk meer als verbruiker bij de fabrieken terug en daarom moet men juist de kleine ver bruikers prikkelen groote verbruikers te worden. De fabrieken verdienen inderdaad meer aan grootere verbruikers dan aan kleinere en er zijn zelfs kleine verbruikers, die ten slotte de administratiekosten niet goedmaken. Maar is het nu een systeem om in dezen tijd, terwijl men met angst het petroleumverbruik onder de kleine verbruikers ziet toenemen, aan dezen niet meer te leveren? Dat doen particuliere hande laren toch ook niet! Daartegen heeft spreker bezwaar. Spreker wil het resultaat van deze proef afwachten; hij acht het systeem op zich zelf niet kwaad, en hij wil de directie gelegenheid geven uit de practijk te laten büjken, of zij inder daad goed gezien heeft; in de tegenwoordige omstandig heden moet men aan het commercieele bedrijf eenige vrijheid van beweging laten, maar wel is spreker er tegen dat het gaat ten koste van de kleine verbruikers, die meer zullen moeten betalen; spreker is er beslist tegen een bepaalde groep verbruikers, die een verliespost vormen, af te snijden en aan hen niet meer te leveren. Spreker laat zijn stem af hangen van de vraag hoe de Raad hierover zal oordeelen; hij zal een amendement voorstellen op art. IY, om te schrap pen de bepaling, dat men tenminste ƒ1.per maand moet betalen; dat is voor een gemeentelijke instelling ongeoorloofd en uit commercieel oogpunt niet gerechtvaardigd. De heer Coster heeft in de commissie zijn stem aan dit voorstel gegeven, in de eerste plaats omdat dit een proef is

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 15