322 MAANDAG 23 DECEMBER 1935. Verhaal omzetbelasting op gas- en electriciteitverbruikers. (Coster e.a.) belasting wordt verhaald, niet op een bepaalde categorie van middenstanders, arbeiders of beter gesitueerden, maar op eiken verbruiker en een derde deel van het totale bedrag wordt opgebracht door de verbruikers in de buitengemeenten De Voorzitter constateert, dat de heeren Goslinga en Romijn volgens hun verklaring zullen stemmen tegen het voorstel van het College bij gebreke van de noodige gegevens voor het bepalen van hun stem. Spreker behoeft er dus niet veel woorden aan te besteden om hetgeen zij gezegd hebben te weerleggen. Bovendien acht spreker de beschouwingen over de be grooting thans niet van eminent belang. Het College doet dit voorstel niet met groot genoegen, maar omdat het zorgen wil, dat de noodige middelen in de gemeentekas aanwezig zijn om de gemeentehuishouding te kunnen blijven finan cieren. Er is geen andere mogelijkheid deze 33.000.aan inkomsten te verkrijgen dan door gebruik te maken van het op de wet steunend recht van de gemeente tot verhaal van de omzetbelasting op de verbruikers. Kon men hoogere inkomsten verkrijgen door grooter verbruik als gevolg van een tariefsverlaging, ongetwijfeld zou het College daaraan gaarne medewerken, maar de in 1934 ingevoerde gasprijs- verlaging heeft in dit opzicht niet die resultaten opgeleverd, die men er van verwachtte, terwijl toch de gemeente ver plicht is te zorgen, dat de inkomsten zoo veel mogelijk op peil blijven. Verder mag niet uit het oog worden verloren, dat de druk van deze belasting, die eigenüjk nauwelijks den naam van belasting verdient, zóó gering is, dat men daartegen niet veel bezwaar kan hebben. De geheele politiek van de Lichtfabrieken is er niet zoozeer op gericht om de lasten van de bevolking te verlichten, maar wel degelijk om uit het verbruik van gas en electriciteit een bron van inkomsten te hebben, op zoodanige wijze, dat zoowel de verbruikers als de fabrieken daarbij zijn gebaat. De heer Romijn legt een sterk verband tusschen dit voor stel en de begrooting, de heer van Eek weder tusschen dit voorstel en het werkplan van zijn fractie. Spreker kan dit verband niet zoo zeer zien. De begrooting voor 1936 bevat geen post voor de uitvoering van werken, die in het werkplan van de sociaal-democratische fractie worden genoemd; in- zooverre heeft de begrooting met dat werkplan niet veel te maken. Omtrent door de gemeente eventueel uit te voeren werken zal afzonderlijk moeten worden beslist en de financieele gevolgen daarvan zullen te zijner tijd op de begrooting moeten worden geregeld. Spreker noch het College heeft gezegd, dat het verhaal van de omzetbelasting het eenige middel is, waarmede men meent het tekort te kunnen dekken; het is maar één van de vele maatregelen, door het College daartoe voorgesteld; waar dit middel echter een tamelijk aanzienlijk bedrag op brengt, mocht het College dit niet veronachtzamen. Er zijn evenwel nog verscheidene andere middelen voorgesteld ter dekking van het tekort. Nu zegt de heer Romijn: „kom liever met bezuiniging op de Lichtfabrieken". Daarvoor is ook in den brief ten geleide van de ontwerp-begrooting voorloopig voor 1936 een be drag geraamd, maar het is lang niet uitgesloten, dat men op dien weg niet nog verder zal moeten gaan; immers, men heeft wel het voornemen bezuinigingen in te voeren, maar die kunnen niet ineens effectief zijn tot het volle bedrag. De heer Romijn denke niet, dat het College nu van verdere bezuinigingsmaatregelen zal afzienhet streven van het College is wel degelijk op verdere bezuiniging en versobering gericht. De uitzonderingen op het verhaal zijn gemaakt eenerzijds omdat de wet het in bepaalde gevallen verbiedt, anderzijds omdat in andere gevallen aan het verhaal zeer groote admini stratieve bezwaren verbonden zouden zijn, wanneer men de verbruikers billijk en behoorlijk wilde aanslaan, terwijl de baten daarvan zeer gering zouden zijn. Men redeneert naïef, indien men, gelijk de heer Schoneveld, zegt, dat men een bedrag van 33.000.kan prijs geven, omdat de Lichtfabrieken nog winst maken. Men moet in tegendeel trachten de winst van de Lichtfabrieken te houden op het bedrag, waarop zij op de begrooting geraamd is. De heer van Eek zegt, dat er een band bestaat, zij het dan geen rechtstreeksch verband, tusschen het voorstel van het College en het werkverruimingsvoorstel van de sociaal democratische raadsfractie. Van het laatstgenoemde voorstel en van opbouwenden arbeid in het algemeen kan niets terechtkomen, wanneer de gemeente-financiën worden ont wricht. Al mogen de sociaal-democraten door de omstandigheden veranderd zijn, zij zullen met kracht blijven opkomen tegen Verhaal omzetbelasting op gas- en electriciteitverbruikers. (van Eek e.a.) de aansporingen van den heer Romijn om te bezuinigen op het bedrag, dat de ondersteunden ontvangen. Wanneer alleen dan een gezonde financieele politiek gevoerd zou kunnen worden, indien de middelen daartoe verhaald moesten worden op degenen, die in wanhoopstoestand verkeeren, zouden de sociaal-democraten zeggen: op die wijze niet; zij zullen zich met hand en tand tegen voorstellen in die richting verzetten. De liberalen vormen in het land de meest reactionnaire partij. Spreker prijst zich gelukkig, niet te behooren tot een ondergaande partij, die een ondergaande politiek voert, maar wel lid te zijn van een partij, die de bakens weet te verzetten, indien het noodig is, die gedreven wordt door een machtig ideaal en gelooft, dat de weg, dien zij vastberaden zal volgen, naar een betere toekomst leiden kan. De sociaal-democratische raadsfractie is bereid, de ge meentepolitiek daaraan ondergeschikt te maken en voor dat doel mede te werken aan voorstellen, die zij anders niet gesteund zou hebben. Er is geen sprake van, dat de sociaal-democraten in dit opzicht uit den weg zouden gaan voor het verwijt, dat zij veranderd zijn. In omstandigheden als de tegenwoordige moet men als practische menschen de middelen weten aan te wenden die tot het doel zullen leidendat zullen de sociaal democraten blijven doen, zonder aanzien des persoons en zonder te letten op de verwijten, die hun naar het hoofd geslingerd zullen worden. De heer Goslinga betreurt het zeer, dat dit punt niet behandeld wordt bij de begrooting; dan zou men kunnen zien of deze schoone woorden van den heer van Eek in daden zullen worden omgezet. Nu zegt de Voorzitter, dat men dat toch kan zien, maar dan is het te laat. Spreker wil ook schoone daden zien, maar hij is eenigszins achterdochtig en niet al te goed van vertrouwen; in de sectie heeft spreker van den heer van Eek andere klanken gehoord. Spreker zou willen zien dat de heer van Eek stemde voor voorstellen, waar hij altijd tegen gestemd heeft. Spreker laat zich ook niet leiden door rancune of door oppositie-zucht daarvan heeft hij als Wethouder geen blijk gegeven ook tegenover de andere leden van het College maar men moet het spreker niet kwalijk nemen wanneer hij thans als raadslid wel eens een ander geluid laat hooren dan als Wethouder. In het algemeen zal er echter geen ver andering komen in sprekers houding, waar zoowel het College als de Raad hetzelfde doel hebben, nl. behartiging van de gemeentebelangen; toch zal hun houding wel eens een andere zijn. Spreker wil de verantwoordelijkheid echter goed vast gesteld zien en als de heer van Stralen zegt: „de voorstellen tot steun verhooging zijn in den maak en die komen wel", dan maakt spreker daaruit op, dat de heer van Stralen bezig is alweer een nieuw gat in de begrooting te slaan, waarvoor dan weer dekking gezocht moet worden, terwijl andere leden van het College zich uitgesloofd hebben om te be- toogen: het sluitend maken van de begrooting is al zoo'n heksentoer. De heer van Stralen: Niet ten koste van den werkloozensteun De heer Splinter zegt, dat de heer van Stralen niet in alles zijn zin krijgt. De heer Goslinga zegt, dat het te hopen is. Indien spreker den heer Wilmer eenigermate onaangenaam is geweest, biedt hij zijn verontschuldigingen aan; dat was niet zijn bedoeling. Het woord is spreker ontvallen. De heer Wilmer heeft spreker zoozeer bewogen, dat hij bijna voor dit voorstel gestemd had, maar de uitdrukking van den heer van Stralen deed hem weer den moed in de schoenen zinken. De heer Romijn hoopt den heer Wilmer goed begrepen te hebben, dat deze spreker niet verwijt rancune en oppositie- zucht en dat dat speciaal gericht was tot den heer Goslinga. Spreker heeft niemand, wien dan ook, eenige aanleiding gegeven dit te veronderstellen. Wel verweet de heer Wilmer spreker inconsequentie, dat spreker in Augustus tegen tariefsverlaging gestemd heeft en dat spreker nu bezwaren aanvoert tegen verhooging, waar indertijd een verlaging is doorgevoerd. De heer Wilmer miskent volkomen de politieke situatie van dat oogenblik en van heden. Het vorige College heeft meermalen betoogd, niets liever te willen dan te komen tot verlaging van de lasten. Het was bereid de tarieven te verlagen tot een totaal bedrag

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 12