MAANDAG 4 NOVEMBER 1935.
289
Sportstichting.
(Carton e.a.)
dat in de ontwerp-statuten eenige wijzigingen worden aan
gebracht.
De sociaal-democratische raadsfractie hoopt, dat na de
oprichting van de Sportstichting de achterstand, welke op
het gebied van de sport in Leiden bestaat, spoedig zal zijn
ingehaald.
De heer Wilbrink is van oordeel, dat het uitstel van be
handeling niet veel heeft gebaat. De kleine wijzigingen, welke
de Commissie van Fabricage in de statuten heeft gebracht,
zijn niet van zulk een principieelen aard, dat zij niet door den
Raad hadden kunnen worden tot stand gebracht. Waar men
eerst terugzending van het voorstel naar de Commissie heeft
geëischt en nu met een paar simpele wijzigingen genoegen
neemt, zal spreker voortaan niet dadelijk willen medewerken,
een zaak naar een commissie terug te sturen.
Op het oogenblik is nog niet gebleken, in welke richting
de Sportstichting zich zal ontwikkelen.
Zal de sociale taak, die de gemeente ten aanzien van de
bevordering van de sportbeoefening heeft, door de oprichting
van de Stichting niet in het gedrang komen Spreker bedoelt
de sociale taak in dien zin, dat die groepen van de bevolking,
die niet in staat zijn voor behoorlijke sportterreinen en -in
richtingen te zorgen, straks door die Stichting geholpen
zullen worden en gesteund. Spreker vreest echter, gezien de
toelichting, dat juist de financieel sterkste organisaties straks
in aanmerking zullen komen voor de terreinen, die de gemeente
beschikbaar stelt, en dat deze straks alleen door de finan
cieel sterkste vereenigingen zullen worden geëxploiteerd.
Immers, met nadruk wordt in de toelichting van de Commissie
verklaard, dat deze sportstichting op commercieele basis
zal worden beheerd. Nu kan men dit weer tweeledig uit
leggen men kan met de sociale belangen der bevolking reke
ning houden, maar daarnaast een zoo zuinig en doeltreffend
mogelijk beheer voeren, maar daarnaast kan men een com
mercieel beheer zoo opvatten, dat zij, die het meeste geld
er voor over hebben of het kleinste subsidie vragen allereerst
in aanmerking komen. In het laatste geval zou spreker ern
stige bezwaren moeten maken om daaraan mede te werken.
De zweminrichting De Zijl b.v. geniet een gemeentelijk sub
sidie van 5.000.omdat het de bedoeling was, dat die
zweminrichting een volkszwembad zou zijn, maar de zwem
inrichting aan het Rijn-Schiekanaal kreeg een belangrijk
lager subsidie; deze laatste is door haar ledental en doordat
zij haar leden werft uit de financieel sterkeren, kapitaal
krachtiger en financieel sterker. Gaat men nu de Sport
stichting exploiteeren op commercieele basis, en men vraagt,
welke subsidie beide vereenigingen nu noodig hebben om die
zweminrichtingen behoorlijk te exploiteeren, dan spreekt het
van zelf dat de Vereeniging, die tot heden de zweminrichting
aan het Rijn-Schiekanaal exploiteerde, de prijzen belangrijk
hooger kan stellen dan De Zijl; dat zou er toe leiden, dat de
zwemvereeniging De Zijl niet meer zou blijven beantwoorden
aan het doel, waarvoor ze is opgerichtdan zou een zwemver
eeniging als die tot heden de inrichting aan het Rijn-Schie
kanaal exploiteerde een zekeren voorsprong krijgen en straks
in de gelegenheid gesteld worden De Zijl te gaan exploiteeren.
Er is meer. De vereenigingen voor de speelvelden hebben
tot nu toe naar het algemeen gevoelen haar taak naar behooren
vervuld; de besturen van die vereenigingen hebben zich
daarvoor persoonlijk vele opofferingen getroost. Straks
zullen zij echter komen te staan, niet onder het College of
den Raad, maar onder het dagelijksch bestuur van die
stichting. Hoe zal nu de verhouding zijn tusschen het dage
lijksch bestuur van die sportstichting en de besturen van
die speelveld vereenigingen? Het is toch wel van beteekenis,
den bestuurders van die speelveldvereenigingen een zekere
zelfstandigheid te laten, zoodat niet het dagelijksch bestuur
van de Sportstichting in allerlei kleinere zaken gaat ingrijpen,
zonder rekening te houden met de practische ervaring van
de speelveldvereenigingen. Het kan zijn, dat er moeilijkheden
zijn ten aanzien van enkele andere onderdeelen van de sport,
die onder toezicht van het College staanmen mag toch niet
om uit die moeilijkheden te komen een stichting in het leven
roepen, die op andere wijze zou ingrijpen in de rechten van
hen, die zich inderdaad verdienstelijk hebben gemaakt op
dit gebied, met wie het College geen moeilijkheden had.
Wat de financieele zijde betreft, wordt het eenvoudig
voorgesteld. De 9.000.die de gemeente nu aan allerlei
sportbelangen uitgeeft, zouden dan ter beschikking van de
Sportstichting worden gesteld voor de exploitatie, maar
waar nu de sportvelden zouden worden ingebracht, is het
niet een subsidie van 9.000.maar van ƒ11.000.ver
schillende velden, waarmee de gemeente eigenlijk in het
geheel geen bemoeiing had, maar waarvan zij directe baten
trekt, zullen dan aan de Sportstichting komen. (Voetbal -
Sportstichting.
(Wilbrink.)
vereeniging L. F. C. 800.Pomona-terrein 500.Fides
Pacta 204.Oosterkwartier 150.
De gemeente heeft daarmede geen andere bemoeienis dan
dat zij een enkelen keer door een ambtenaar laat nagaan,
of de terreinen behoorlijk worden onderhouden en overigens
den gemeente-ontvanger de verschuldigde bedragen laat
incasseeren. Daaruit vloeit voort, dat aan de Sportstichting
een subsidie van 11.000.en niet van ƒ9.000.wordt
gegeven.
Indien op de exploitatie van de zweminrichting aan de
Zijl bezuinigd moet worden, omdat er meer geld moet zijn
voor de behartiging van de algemeene sportbelangen, is het
een klein kunstje het zwembad aan de andere vereeniging
in exploitatie te geven. Het subsidie zal dan ƒ2.000.kunnen
bedragen, terwijl aan de Sportstichting nog 3.000.toe
vloeit. Dit zal echter niet in het belang van de zwemsport
zijn, want de groote groep van personen, die niet in staat zijn
de dure abonnementen te betalen, zal practisch van de be
oefening van de zwemsport zijn uitgesloten, terwijl het voor
de anderen mogelijk is, in een naburige gemeente die sport
te beoefenen.
Wat bedoelt men, wanneer men, zooals de heer Carton,
zegt, dat in Leiden op het gebied van de sport een groote
achterstand bestaat? Meent men, dat de sport in Leiden
niet voldoende beoefend wordt uit een oogpunt van algemeen
volksbelang, of betreurt men het, dat men in Leiden slechts
tweede-klasse sportvereenigingen heeft?
Het kan niet de taak van de gemeente zijn, de sportbeoefening
zoo te perfectionneeren, dat zij het een en het al voor de
Leidsche burgerij is, maar wel is het de taak van de gemeente
de sportbeoefening te bevorderen in het belang van de ge
zondheid en den hygiënischen toestand van de bevolking.
Niemand in den Raad zal beweren, dat het opdrijven van de
wedstrijden een volksbelang is; men zou daarbij eerder
kunnen spreken van sportverdwazingen. De gemeente heeft
niet, allerminst in dezen tijd, waarin de steun aan meer ge-
wenschte zaken achterwege moet blijven, deze minder wen-
scheüjke zaak te subsidieeren.
Hoe wordt de financieele verhouding, wat betreft den in
breng van nieuwe sportvelden?
De gemeente is voornemens in de nabijheid van den Leid-
schen Hout nieuwe sportvelden in te richten. Men heeft
waarschijnlijk juist daarin een aanmoediging gevonden om
met dit voorstel te komen, aangezien dan het overzichtelijke
voor de gemeente geheel zal gaan ontbreken. Intusschen
heeft spreker hooren verluiden, dat een bepaalde sportver-
eeniging, die thans in het bezit is van een eigen terrein, buiten
de gemeente Leiden gelegen, en ook een eigen accommodatie
bezit, terwijl zij financieel voldoende sterk is om alles in stand
te houden en te exploiteeren, bij de inrichting van de nieuwe
sportterreinen onder de gemeente Leiden zal komen. Men
mag dan ook de vraag stellen, of waar de gemeente Leiden
eenige hectaren kostbaren grond beschikbaar stelt en voor de
sportbeoefening gereed maakt, maar ook zorgt voor de ac
commodatie, waarin veel kapitaal gestoken moet worden,
het niet mogelijk is, de sportvelden voor de gemeente rendabel
te maken door zulke vereenigingen ongeveer hetzelfde bedrag
te laten betalen als zij op het oogenblik buiten de gemeente
besteden.
Indien de velden bijna uitsluitend voor wedstrijdsport ge
bezigd worden, kan het subsidie lager zijn dan in andere ge
vallen. Bovendien is het niet de taak van de gemeente om,
indien de wedstrijdsport zich zelf kan bedruipen, haar fin au -
cieel nog sterker te maken.
Wat de gemeente op het gebied van de sport doet, moet
ten goede komen aan de algemeene volksontwikkeling in
den ruimsten zin van het woord.
Toen de heer Romijn nog lid van het College was, kon hij
er niet in slagen zijn denkbeelden ten aanzien van de sport
beoefening op Zondag te verwezenlijken en diende hij een
afzonderlijk voorstel in, ten einde te doen uitkomen, welke
beginselen hij in dezen voorstaat; nu hij geen deel van het
College meer uitmaakt, is het nieuwe College tegenover hem
zoo tegemoetkomend en vindt het zijn denkbeelden zoo uit
nemend, dat het hem het volle pond geeft.
Het ware beginsel zal echter altijd zegevieren en spreker
hoopt, dat al moge het wat langer duren, de beginselen, die
hij voorstaat, eenmaal zullen zegepralen. Het beginsel van
den heer Romijn, dat de overheid absoluut niet de taak heeft,
ten aanzien van den Zondag regelend op te treden, acht spreker
niet in het belang van het volk, en zijn geestelijke belangen.
De heer Romijn ontkent dit nu absoluut, maar waarvoor is
dan zijn amendement? Om nadrukkelijk tot uiting te brengen,
dat te dien opzichte hier geen regelen zullen mogen worden
gesteld. Waar de Raad echter de Overheid vertegenwoordigt,
mag toch wel rekening gehouden worden met de beginselen,