288 MAANDAG 4 NOVEMBER 1935. Verstrekking brandstoffen aan vverkloozen. (Romijn e.a.) dit te doen langs den weg van een ruime verstrekking en van een uitbreiding van de verstrekking. De heer Seliiiller zegt, dat de heer Lombert de toegestane hoeveelheid brandstof niet ineens wil geven, omdat de arbeiders in zulke krotwoningen wonen, dat zij ze niet kunnen opbergen. Maar zoowel de heer Lombert als zijn partij - genooten hebben, wanneer hier in den Baad de bouw van ruimere woningen voor de arbeiders werd bepleit, altijd daartegen gestemd en altijd gezorgd, dat zoo klein mogelijke arbeiderswoningen werden gebouwd. Spreker hoopt voortaan den heer Lombert aan zijn zijde te vinden bij voorstellen tot den bouw van ruimere arbeiderswoningen, zoodat er meer gelegenheid zal komen om cokes op te doen. De heer van Stralen vraagt of de heer Romijn, die zoo bezorgd is, dat de kastrekkers ten onrechte dien bijslag zouden krijgen, wel eens nagegaan heeft, of ook steuntrekkers wel eens den bijslag krijgen, die minstens een even lange periode hebben gewerkt als de kastrekkers, wien de heer Romijn dezen toeslag niet wil geven. De heer Romijn maakt er geen bezwaar tegen, dat b.v. werkloozen, die in de eerste helft van het jaar kasuitkeering hebben gehad en daarna in den steun zijn gekomen, en die in de tweede periode eerst 4 weken uitkeering hebben genoten en daarna eenige maanden hebben gewerkt, voor den kastoeslag in aanmerking komen, maar hij maakt er wel bezwaar tegen, dat werkloozen, die toevallig nog voor eenige weken een kasuitkeering te goed hebben, in dezelfde of slechtere omstandigheden verkeeren, dezen bijslag wel zouden kunnen krijgen. Spreker moet er zich absoluut tegen verzetten, wanneer de heer Romijn zegt, dat als in de gezinnen van de kas trekkers behoefte is aan een brandstoffenbijslag, zij zich tot Maatschappelijk Hulpbetoon moeten wenden. Daartoe bestaat geen aanleiding, want de brandstoffentoeslag wordt gegeven aan de gesteunde werkloozen en de Regeering heeft toegestaan, de verstrekking uit te breiden tot de kastrekkers, onder voorwaarde, dat de kosten daarvan voor rekening van de gemeente komen. Bovendien betreft het slechts -j~ 45 personen, die door aanneming van dit voorstel 8 weken eerder den brandstoffenbijslag zullen krijgen dan door den heer Romijn wenschelijk wordt geacht. Zij zullen immers, wanneer zij in Januari tijdelijk naar de kassen teruggaan, een brandstoffenbijslag ontvangen. Spreker dringt er dan ook bij den Raad op aan, op het voorstel van den heer Romijn niet in te gaan. De heer Wilmer vroeg meer duidelijkheid ten aanzien van de verstrekking van brandstoffen in een eventueele strenge vorstperiode. Spreker heeft reeds gezegd, dat hij de hoeveel heid, die thans verstrekt wordt, voor een normale winter periode voldoende vindt en het mogelijk acht, dat men iets spaart voor den kouderen tijd. Indien deze winter even streng is als b.v. de winter van het jaar f929, zullen de werk loozen aan het thans voorgestelde quantum niet voldoende hebben en zal een nadere voorziening getroffen moeten worden. Dit is niet gemakkelijk, want verzoeken om een extra verstrekking te mogen geven, weigerde de Regeering in het algemeen, al stond zij het een enkele maal in een zeer koude periode toe. Toch zal het College moeten probeeren, met medewerking van het Rijk maatregelen te nemen ter voorziening in de behoeften, als in bepaalde omstandigheden in de gezinnen der werkloozen een tekort aan brandstoffen ontstaat. Het voorstel van den heer Romijn wordt verworpen met 31 tegen 4 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Carton, Tepe, Splinter, van Stralen, Yerweij, Wilmer, van Weizen, Manders, Lombert, van der Voort, Groeneveld, van Rosmalen, de Reede, mevrouw Braggaar, de heeren van Eek, de Vries, Hessing, Snel, Vallent- goed, Schüller, Jongeleen, Schoneveld, van der Heijden, Tobé, Coster, mevr. de Cler, de heeren van der Kwaak, Vos, Wilbrink, Kuipers en Bergers. Vóór stemmen: de heeren van Es, Beekenkamp, Romijn en Goslinga. (Ook de heeren Groeneveld, van Rosmalen en de Reede waren inmiddels ter vergadering gekomen.) Vervolgens wordt zonder hoofdelijke stemming overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders be sloten. Extra subsidie aan Ver. tot Verbetering van liet Lot der (Romijn e.a.) Blindene.a. XVa. Voorstel tot liet verleenen van een extra-subsidie over het jaar 1935, aan de afdeeling Leiden van de Vereeniging tot Verbetering van het Lot der Blinden in Nederland en zijn Koloniën en tot vaststelling van den desbetreffenden hegroo- tingsstaat. (-13) De heer Romijn spreekt zijn erkentelijkheid uit, dat het College met dit voorstel is gekomen en heeft kunnen komen, dat het de noodige gelden voor deze extra-bijdrage aanwezig heeft geacht. De vereeniging verkeerde in groote financieele moeilijkheden en spreker prijst het zeer in het College, dat dit oor heeft gegeven aan de moeilijkheden der vereeniging en dat het haar in staat heeft gesteld op deze wijze, althans voorloopig, de moeilijkheden te overwinnen. Spreker hoopt, dat de nadere voorstellen van het College voor 1936 in de zelfde richting zullen gaan als dit voorstel, nl. dat men een oplossing zal kunnen vinden, waarbij het werk van deze ver eeniging voor de gemeente kan worden behouden wegens het groote nut en het groote belang daarvan. Mevrouw de Cler kan natuurlijk wel meegaan met dit voor stel, maar behoudt zich voor, op deze zaak bij de begrooting weer terug te komen. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XVI. Voorstel: a. tot oprichting van een stichting voor de organisatie van de gemeentelijke bemoeiingen ter zake van de be oefening van sport en spel b. tot vaststelling van de statuten van die stichting e. tot vaststelling van den desbetreffenden begrootingsstaat d. tot vaststelling van de regelen met betrekking tot de belegging bij den Gemeente-Ontvanger van de overtollige kasgelden van de stichting. (153 en 210) Hierbij komen tevens aan de orde het amendement van den heer Verweij, luidende: „Ondergeteekende stelt voor de artikelen 8 en 9 van de Statuten der Sportstichting als volgt te lezen: Abt. 8. Het Bestuur van de Stichting bestaat uit een Raad van Beheer van 12 leden, van wie 3 leden gekozen worden uit den Gemeenteraad en 9 uit de meerderjarige ingezetenen van Leiden. De leden worden benoemd door den Gemeenteraad; voor elke vacature dienen Burgemeester en Wethouders bij den Gemeenteraad een aanbeveling van twee personen in. Burgemeester en Wethouders kiezen uit den Raad van Beheer een Voorzitter, een Secretaris en een Penningmeester; deze vormen het Dagelijksch Bestuur. Abt. 9. De leden van den Raad van Beheer hebben zitting voor den tijd van zes jaren. Om de twee jaren treden aan het einde van het kalenderjaar volgens rooster vier leden af, waaronder een lid van het Dagelijksch Bestuur. De aftre denden zijn terstond weder benoembaar. Indien een lid van den Raad van Beheer, tevens lid van den Gemeenteraad, uit den Gemeenteraad treedt, houdt hij gelijktijdig op lid van den Raad van Beheer te zijn. De leden, die benoemd zijn ter vervulling van een tusschen- tijds opengevallen plaats, treden af op het tijdstip, waarop degene, in wiens plaats zij zijn benoemd, moest aftreden. De Secretaris geeft van een vacature onmiddellijk kennis aan Burgemeester en Wethouders. De vacature wordt zoo mogelijk aangevuld binnen twee maanden, nadat zij is ontstaan", alsmede het adres van den Leidschen Korfbalbond, ter zake. De algemeene beschouwingen over punt b van het voorstel worden geopend. De heer Carton zegt, dat uit het advies van de Commissie van Fabricage is gebleken, hoe juist de sociaal-democra tische raadsfractie heeft gehandeld met op 26 Augustus 1935 voor te stellen, de ontwerp-statuten van de Sportstichting aan te houden. Het College heeft van dit advies een zeer groot gedeelte overgenomen. Het is in het belang van de sport van groote beteekenis,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 6