MAANDAG 4 NOVEMBER 1935.
287
Verstrekking brandstoffen aan vverkloozen.
(van Stralen e.a.)
is er op aangedrongen, bet voor dit jaar zoo te laten. Uitkeering
in geld in plaats van in brandstof in natura zon thans een
handicap zijn voor de Lichtfabrieken. Het College zal deze
zaak volgend jaar tijdig onder het oog zien en den Raad in
staat stellen zijn oordeel daarover uit te spreken.
De heer Lom hert begrijpt niet, waarom de heer van Weizen
heeft geprotesteerd tegen sprekers betoog. De heer van Weizen
heeft spreker niet verstaan of niet willen verstaan, want hij
heeft sprekers woorden omgedraaid. Spreker heeft niet ge
suggereerd, de hoeveelheid brandstof te verminderen, maar
juist gezegd, dat de thans voorgestelde regeling zeer in het
nadeel van de werkloozen kan zijn, omdat in het Ingekomen
Stuk uitdrukkelijk staat, dat men er niet op mag rekenen,
dat in perioden van strengere koude meer brandstof zal wor
den verstrekt. De heer van Weizen kan niet ontkennen, dat
spreker heeft gezegd, dat in zeer veel gezinnen geen sprake
zal kunnen zijn van reserveeren en dat er ook gezinnen zijn,
die niet kunnen reserveeren, omdat zij geen grootere woon
ruimte hebben. Spreker heeft niets gezegd in het nadeel van
de werkloozen. Integendeel
De heer Romijn zegt, dat uit het feit, dat de 50 personen,
die als z.g. kastrekkers bij aanneming van dit voorstel voor
een brandstoffentoeslag in aanmerking zullen komen, niet
zijn opgenomen in de gemeentelijke steunregeling, blijkt, dat
hun inkomen van dien aard is, dat geen hoofdsteun verleend
behoeft te worden en zij in hun eigen onderhoud kunnen voor
zien. Het is volkomen onjuist aan deze personen een bijsteun
te verleenen in den vorm van een brandstoffentoeslag en met
het oog daarop blijft spreker bezwaar maken tegen de voor
gestelde uitbreiding van de onderwerpelijke regeling.
De heer Goslinga is het geheel eens met de opmerking,
die de heer Romijn ten aanzien van een brandstoffentoeslag
aan de z.g. kastrekkers maakte.
Het is gewenscht, dat een eventueel voorstel tot ver
andering van de verstrekking der brandstoffen in natura
tijdig aan den Raad wordt voorgelegd, opdat de Licht
fabrieken niet onnoodig overgaan tot het vormen van groote
voorraden. Spreker zou zich tegen de wijziging verklaren.
Een verandering moet echter aangebracht worden in het
vroege voorjaar en niet in de maand November.
De Voorzitter heeft uit het betoog van den heer van Stralen
begrepen, dat volgens dezen de Raad tijdig in de gelegenheid
zal worden gesteld, zich uit te spreken over de vraag of de
verstrekking van brandstoffen in natura of in geld zal plaats
hebben. Voor zoover spreker bekend, heeft het College zich
daarover nog niet uitgesproken, waarom spreker vermoedt,
dat de heer van Stralen bedoeld heeft te zeggen, dat hij over die
kwestie tijdig zal spreken in het College van Burgemeester en
Wethouders en in dat College daaromtrent een voorstel zal doen
De heer van Stralen dringt er bij den Raad ten sterkste
op aan, het voorstel van het College ten aanzien van de
kastrekkers te aanvaarden.
De heer Romijn trekt een onjuiste conclusie uit het feit,
dat sommige personen wel uit hun werkloozenkas een uit
keering ontvangen, maar niet in de gemeentelijke steun
regeling zijn opgenomen. Het kan voorkomen, dat personen,
die nu nog eenige weken van hun kas trekken, toch in dat
zelfde jaar reeds een langdurige werkloosheidsperiode achter
den rug hebben. Bovendien kan daartegen toch nooit be
zwaar bestaan, omdat dit toch slechts betreft die kastrekkers,
die in inkomsten volkomen gelijk staan met de menschen
in de steunverleening. De Regeering staat uitdrukkelijk
toe, dat ook aan de kastrekkers deze bijslag gegeven wordt,
maar alleen aan hen, wier kasuitkeering niet hooger of lager
is dan de steunuitkeering, die zij later zullen krijgen. Die
grens trekt de Regeering en daaraan moet men zich houden;
daarom is de vrees van den heer Romijn volkomen onge
grond, dat de bijslag zou gegeven worden aan personen,
die het niet noodig hebben.
Den heer Goslinga antwoordt spreker, dat het natuurlijk
noodig is dat men, als men verandering in het systeem van
den brandstoffenbijslag brengt, dit moet doen voordat de
Lichtfabrieken voorraden beginnen te maken; daartoe is
het noodig dit vroeg in het voorjaar onder oogen te zien.
Spreker wil een misverstand rechtzetten, dat blijkens
de woorden van den Voorzitter zou kunnen ontstaan. Het
College heeft zich over den kolenbijslag in natura of geld
niet uitgesproken, maar spreker bedoelde te zeggen, dat het
College zich het volgend jaar tijdig over deze quaestie zal
uitspreken; spreker zal het tijdig in het College ter sprake
brengen en wanneer het College ten aanzien daarvan een
bepaald standpunt heeft ingenomen, is het de bedoeling
den Raad daarvan in kennis te stellen.
Verstrekking brandstoffen aan vverkloozen.
(Voor itter e.a.)
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel
van den heer Romijn, luidende:
,,De Raad besluit den brandstoffenbijslag niet te verleenen
aan die kastrekkers, die niet van uit de gemeentelijke steun
verleening naar de kas overgaan."
De heer Wilmer sluit zich volkomen aan bij de opmerking
van den heer Wilbrink, die tenslotte door den heer van
Stralen is beaamd, dat in vorige jaren herhaaldelijk vanuit
den Raad aandrang is uitgeoefend om het kleine geldbedrag,
dat overschoot van de wekelijksche brandstoffenverstrekking,
óók voor dat doel aan te wenden, maar dat het College dit,
terecht, onmogelijk achtte, omdat het veel te gering was
om het over al die weken te verdeelen en een extra-uitkeering
ineens of na April door de Regeering niet werd toegestaan.
Thans heerscht er nog een misverstand over de vraag,
wat er zou gebeuren bij een eventueele periode van strenge
vorst. De menschen moeten op het oogenblik weten waaraan
zij ongeveer toe zijn en nu zegt het College in het Ingekomen
Stuk, dat op een extra verstrekking in een eventueele strenge
vorstperiode niet mag worden gerekend en dat de menschen
voor koudere dagen zelf zullen moeten reserveeren.
Het College, dus ook de Wethouder, die bij deze zaak
direct is betrokken, zegt in het Ingekomen Stuk, dat men
er niet op mag rekenen, dat in een eventueele strenge vorst
periode extra verstrekking zal kunnen plaats hebben, maar
in deze raadsvergadering heeft de Wethouder gezegd, dat
wanneer het extra koud wordt, maatregelen genomen zullen
moeten worden om in de behoeften te voorzien. Dit kan
misverstand wekken en daarom verzoekt spreker het College
op dit punt een duidelijker toelichting te geven.
De heer Wilbrink heeft in de Commissie zijn stem gegeven
aan het voorstel, zooals het thans met betrekking tot de z.g.
kastrekkers door het College is ingediend. In tegenstelling
met wat vroeger mogelijk was, kan men thans niet altijd
zeggen, dat de kastrekkers een periode hebben doorgemaakt,
waarin zij geruimen tijd hebben gewerkt en in de gelegenheid
zijn geweest, brandstoffen op te doen. De Commissie in haar
geheel meende, dat ook voor hen, die b.v. in de maand
October voldoenden tijd hebben gewerkt om uit hun werk
loozenkas te trekken en daardoor geen brandstoffenbon
zouden kunnen krijgen, toch een brandstoffenbon ter be
schikking gesteld moet worden en men dit niet mag nalaten,
omdat er dan ook enkele gevallen kunnen zijn, waarin het
niet zoo dringend noodzakelijk is.
Spreker hoopt, dat de Raad het amendement-Romijn niet
zal aanvaarden.
De heer van Welzen vindt de zorg van den heer Lombert
voor de werkloozen buitengewoon hartroerend, maar be
twijfelt het ten zeerste, of zij door de werkloozen op prijs
zal worden gesteld.
Men wil nu treden in de vraag, of de werkloozen wel
in de gelegenheid zijn, een reserve van brandstoffen te vormen,
hetgeen men echter rustig aan de betrokkenen zelf kan over
laten.
In de tweede plaats staat uitdrukkelijk vast, dat de
Minister van Sociale Zaken het oirbaar acht, in de winter
maanden een brandstoffentoeslag tot de waarde van 1.
hetzij in natura, hetzij in geld te geven. In de grootere ge
meenten wordt de brandstoffenbijslag in geld uitgekeerd.
Nu wordt gevraagd, wat er gebeuren zal bij een periode van
strenge koude. Wanneer deze bijslag geheel ten bate van de
werkloozen komt, zal het voor de gemeente niet mogelijk
zijn een, zij het nog zoo'n kleine, reserve te kweeken, maar
dan zal, wanneer een periode van strenge koude intreedt,
bij den Minister van Sociale Zaken aangedrongen moeten
worden op een extra-verstrekking van brandstoffen aan hen,
die daarvoor allereerst in aanmerking komen. Dit is al eens
voorgekomen; de Minister heeft toen toegestemd in het ver
strekken van een extra-toeslag; wanneer weer een dergelijke
periode van strenge koude zou intreden, zou niets de gemeente
Leiden beletten om, eventueel in samenwerking met andere
gemeenten, bij den Minister aan te dringen op maatregelen
om in den noodtoestand te voorzien.
De heer Romijn zegt, dat de opmerking van den heer Wil
brink, dat wanneer men dit ruime besluit niet neemt, men
enkele individueele gevallen zal benadeelen en in de koude
laat zitten, onjuist is. Deze verstrekking neemt de gemeente
geheel voor eigen rekening; de Rijksbijdrage wordt hiervoor
niet genoten. De gemeente heeft, aangenomen, dat hiervoor
niet een beroep op de particulieren zal kunnen worden ge
daan, evenwel andere organen om te voorzien in de noodige
brandstoffen en nu is het practisch en theoretisch onjuist