286 MAANDAG 4 NOVEMBER 1935. Verstrekking brandstoffen aan werkloozen enz. (Romijn e.a.) zwaar. Een andere uitbreiding ligt echter hierin, dat voortaan aan alle kastrekkers een brandstoffenbijslag zal worden ge geven. Vroeger werd deze steeds beperkt tot die kastrekkers, die van den steun naar hun kas overgingen, omdat zij, die in hun werkloozenkas komen niet vanuit den steun, in de positie hebben verkeerd, dat zij hetzij voldoende inkomsten hadden, hetzij door eigen arbeid tevoren in hun levensonder houd konden voorzien. Dat was toch het juiste standpunt; het is niet de bedoeling zooveel mogelijk brandstoffenbons uit te deelen, maar men dient zich allereerst af te vragen, of ze komen bij hen, die het noodig hebben. Om deze verstrekking van brandstoffenbons nu uit te breiden tot alle kastrekkers, ook tot hen, die het niet noodig hebben, hetzij door bijver diensten van hun kinderen, hetzij door eigen inkomsten uit anderen hoofde, en die daarom niet in aanmerking komen voor werkloozensteun, gaat te ver; dan reikt men die bons uit aan personen, die daarop in redelijkheid geen aanspraak kunnen maken. Spreker verklaart zich tegen dit onderdeel van het voorstel, daar hij niet kan inzien, dat daarvoor een bevredigende oplossing kan worden gegeven. De heer Lombert vraagt zich af of het verstandig is nu direct de maximum-uitkeering te geven; in verscheidene gezinnen is van een opsparen van de brandstoffen tot tijden van ernstiger koude geen sprake. Men zal zeggen: dat moeten die menschen dan maar voor zich zelf weten, maar zeer vele gezinnen zijn door hun behuizing niet in de gelegenheid brandstoffen te bewaren. Zeer veel gezinnen hebben geen opslagplaats voor brand stoffen, zoodat zij alleen een voorraad kunnen opdoen, dien zij in een minimum van tijd gebruiken. Het zou verstandiger geweest zijn, den ouden maatregel te handhaven. Wat zal er gebeuren, als in de maand April de koude buitengewoon streng is? De heer Snel zegt, dat het jarenlang een grief der sociaal democratische fractie is geweest, dat het bedrag, hetwelk door de Regeering voor de brandstoffenvoorziening werd beschikbaar gesteld, niet ten volle aan de werkloozen werd uitgekeerd. In sommige jaren werd hun van 3.tot 5. onthouden, terwijl zij dit bedrag zeer goed konden gebruiken. De sociaal-democratische fractie spreekt er dan ook haar waardeering over uit, dat dit jaar met die slechte gewoonte wordt gebroken. Intusschen zou zij het op prijs stellen, indien in een volgende periode aan de werkloozen ƒ1.werd ge geven in plaats van de brandstoffen in natura, aangezien zij dan zelf de voor hun kachel geschikte brandstof zouden kunnen kiezen. De thans beschikbaar gestelde hoeveelheid brandstof is voldoende voor normaal winterweer, maar het is de vraag, of men daarvan een gedeelte kan reserveeren voor een periode, waarin de koude zeer streng is. De sociaal-democratische fractie behoudt zich dan ook de vrijheid voor om, indien door abnormale koude vergrooting van het quantum noodzakelijk is, daartoe strekkende voorstellen in te dienen. De heer van Weizen zegt, dat de zorg van de heeren Romijn en Lombert voor de werkloozen en de brandstoffenvoorziening van een zeer eigenaardig gehalte is. De hoeveelheid brandstoffen, die tot nu toe aan de werk loozen werd verstrekt, voorzag slechts in een zeer klein deel van de werkelijke behoeften en in de voorstellen, die spreker geregeld deed, om den toeslag te verhoogen of de hoeveelheid brandstoffen te vergrooten, kwam datgene tot uiting, wat door een zeer belangrijk gedeelte van de arbeidersbevolking, die reeds jarenlang door de werkloosheid wordt getroffen, wordt gevoeld. Het frappeert spreker daarom te meer, dat ten opzichte van datgene, wat spreker als een zeer geringe verbetering erkent, redevoeringen door de heeren Romijn en Lombert zijn gehouden, waarin zij ten slotte als hun meening uitspreken, dat de hoeveelheid brandstoffen minder kan zijn dan op het oogenblik wordt voorgesteld. Men kan aan de werkloozen zelf in de allereerste plaats overlaten de noodige reserve te vormen voor eventueele koude dagen; wanneer men daarvoor bepaalde regelen ging stellen, zou spreker dat in de eerste plaats achten een zeer sterke onderschatting van den nood in zeer vele gezinnen maar bovendien een treden in de bevoegdheden van hen, die met het weinige waarover zij beschikken, moeten zien rond te komen. Daartegen mag een woord van protest niet achterwege blijven. De heer Wilbrink zegt, dat de heer Snel een woord van waardeering heeft gericht tot het tegenwoordige College, dat er nu eens voor gezorgd heeft, dat aan brandstoffen ter waarde van den vollen gulden, die beschikbaar is, kan worden uit gekeerd, maar spreker wijst er op, dat het geluk den tegen- Verstrekking brandstoffen aan werkloozen enz. (Wilbrink e.a.) woordigen Wethouder van Sociale Zaken gediend heeft; immers, de cokesprijzen zijn iets verlaagd, waardoor het mogelijk was, zonder dat het den Wethouder de minste moeite heeft gekost, dien gulden ten volle te benutten. Dat de vorige Wethouder elke week enkele centen minder dan 1.kon uitkeeren, is toch geen reden om te zeggen: hoera voor dezen Wethouder, de vorige deed het verkeerd. Spreker is tegen het denkbeeld van den heer Snel, om deze verstrekking in geld te doen geschieden, hoewel spreker meent, dat waar deze brandstoffen verstrekt kunnen worden, ze ook verstrekt moeten worden. De heer van Stralen verwijst naar de debatten, die elk jaar bij het voorstel tot verstrekking van een brandstoffenbijslag in den Raad hebben plaats gehad, waarbij de Raad altijd heeft vooropgesteld, dat de bijslag tot een maximum van ƒ1.door de Regeering toegestaan, ook zou moeten worden uitgekeerd. In de jaren 19311934 is het echter geen enkel jaar nog gelukt, den door de Regeering toegestanen bijslag ten volle uit te keeren. Mede daarom heeft het College nu getracht een regeling te treffen, waardoor het mogeüjk is een bijslag tot het maximum van ƒ1.te geven. Het verkregen resultaat is zeker ook te danken aan het feit, dat de cokesprijzen zijn gedaald, waardoor het mogeüjk was een hoeveelheid brandstoffen tot precies de waarde van 1.te verstrekken, waardoor de hoeveelheid grooter was dan in vorige jaren werd verstrekt, terwijl ook om dit te bereiken de Lichtfabrieken nu iets hebben laten vallen op den prijs, die in den particuüeren handel geldt. Spreker heeft uit het betoog van den heer Romijn begrepen, dat deze tegen de voorgestelde hoeveelheid brandstoffen bezwaar maakt, omdat de hoeveelheid, die in vorige jaren werd verstrekt, voldoende zou zijn en de verstrekking van de grootere hoeveelheid niet door de Regeering zou worden goedgekeurd. Men heeft de keuze tusschen de toekenning van dezelfde hoeveelheid, die in 1934 werd verstrekt, waarbij men thans voor een vrij aanzienlijk bedrag beneden het maximum van 1.- blijft, en de'toekenning van een grootere hoeveelheid, waarbij men gaat tot een bedrag van 1.Het College heeft het laatste gekozen. Uit het voorstel blijkt, dat het om bepaal de redenen in den gekozen vorm is gegoten. Bij vorige verstrekkingen was het nooit mogelijk in bepaalde perioden boven den bijslag van 1.uit te gaan. Men heeft ook in overweging gegeven met de verstrekking eenige weken na 28 Maart door te gaan, waartegen de Regeering evenwel bezwaar bleek te hebben. Destijds is door den toenmaligen Wethouder bezwaar gemaakt tegen het uitgaan boven het maximum van ƒ1.gedurende bepaalde koude dagen. Er bleef niets anders over dan de hoeveelheid brandstof in overeenstemming te brengen met het maximum bedrag van 1.-. De hoeveelheid, die in vorige jaren werd verstrekt, was voldoende voor een normale winterperiode. De thans voorge stelde hoeveelheid gaat er iets bovenuit, zoodat er gelegenheid is om wat te sparen voor koudere dagen. Dit kan natuurlijk niet beteekenen, dat de nu verstrekte hoeveelheid voldoende zou zijn voor een zeer strengen winterde opmerking van den heer Snel had betrekking op een eventueele zeer koude periode dan zou men ook maatregelen moeten overwegen om, wan neer er inderdaad aan extra brandstof behoefte bestaat, die ook te verstrekken. De heer Romijn maakt bezwaar tegen het geven van dezen brandstoffenbijslag aan kastrekkers. Spreker acht dit echter volkomen gerechtvaardigd. De regeüng voor de kastrekkers is toch al slechter gemaakt, doordat de door de gemeente getroffen maatregel, dat de brandstof ook zou verstrekt wor den aan hen, die met Januari van den steun naar de kas teruggingen, voorzoover hun kasuitkeering niet meer dan 3.hooger was dan de steunuitkeering, door het Rijk on gedaan is gemaakt. Daartegenover heeft het College gemeend het kleine aantal kastrekkers, hierbij betrokken, niet te moeten laten wachten tot Januari, wanneer zij vanzelf van den steun naar de kassen overgaan, om voor den brand stoffenbijslag in aanmerking te komen, maar heeft het dezen maatregel reeds dadelijk doen ingaan. Daarvoor is alles te zeggen. In de eerste plaats betreft het zeer weinig personen, nog niet 50, terwijl verscheidenen van hen een zeer langdurige werkloosheidsperiode reeds achter den rug hebben of een groot gezin te hunnen laste hebben. Het Rijk staat toe den brandstoffenbijslag in geld uit te keeren; tot nu toe is dit in Leiden niet toegepast, omdat men hier een gasfabriek heeft, die cokes produceert en die in den winter gaarne afzet aan werkloozen. Nu heeft het College zich over uitkeering van den brandstoffenbijslag in geld voor dezen winter niet uitgesproken, maar door de Lichtfabrieken

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 4