MAANDAG 4 NOVEMBER 1935.
Restitutie van kosten van gerechtelijke invordering van
(Voorzitter e.a.) schadevergoeding.
dagvaarding tot zijn beschikking. Voor zoover hem echter
hekend is, werd alleen de zoon gedagvaard, hetgeen geschieden
moest, omdat de Wet spreekt van „den eigenaar van het
motorrijtuig, waarmede de aanrijding geschied is."
De heer de Vries zegt, dat dit betrekking heeft op een
strafzaak, terwijl het in dezen een civiele zaak betreft, waarbij
de algemeene regel is, dat de wettelijk verantwoordelijke ge
dagvaard wordt. Men zou in dit geval kunnen zeggen, dat
eenerzijds de fout ligt bij den vader, gezien het gebrek aan
vertrouwen, dat tusschen den vader en den zoon heeft bestaan,
en dat anderzijds van gemeentewege een fout is gemaakt door
op onjuiste wijze te dagvaarden. Daarom zou spreker willen
voorstellen de helft van het bedrag aan den adressant te
restitueeren.
De Voorzitter meent, dat de heer de Vries de zaak onjuist
ziet. Er is gedagvaard en de kantonrechter heeft een uit
spraak gedaan. Er is niets van gebleken, dat een verkeerde
dagvaarding zou zijn uitgebracht, aangezien dit zeker niet aan
de aandacht van den kantonrechter zou zijn ontsnapt. De
dagvaarding is beteekend aan het huis, waarin vader en zoon
wonen. De vader was met de dagvaarding bekend en heeft
zich in de procedure gemengd; den kantonrechter zij
overgelaten, of hij dat mocht, maar in elk geval zal de
kantonrechter dat behoorlijk beslist hebben. Dat de proce
dure kostbaar geworden is, is alleen hieraan te wijten, dat
de vader verweer is gaan voerener is dus voor de gemeente
geen aanleiding hier in eenig opzicht tegemoet te komen
indien de vader benadeeld is, kan hij de gemaakte kosten
verhalen op zijn zoon, die eigenaar is van den vrachtauto.
Er is dus geen aanleiding hier eenige schuld van de ge
meente aan te nemen.
De heer de Vries zegt, dat het ook mogelijk is, dat er een
fout is geslopen in de behandeling voor den Kantonrechter.
Het is echter juridisch fout, dat gedagvaard is de zoon; de
vader had ook niet voor den Kantonrechter kunnen ver
schijnen.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel
van den heer de Vries, luidende:
„De Raad besluite aan den adressant te restitueeren- de
helft van het door hem voor gerechtskosten betaalde
bedrag."
De heer Verweij vraagt, waarvoor de gemeente dan eigenlijk
een rechtsgeleerden raadsman zou hebben, indien de Raad
in afwijking van zijn advies een besluit nam. Het voorstel
de Vries kan zonder meer niet worden aangenomen, omdat
het het gevolg is van een vragen- en antwoordenspel, dat
de Raad op het oogenblik niet kan overzien. Er is in dezen
een rechtskundig advies en het is goede gewoonte, dat de
Raad, waar deze zaak voor het kantongerecht van alle kanten
is bekeken en waar alle consequenties voor de gemeente
zijn nagegaan, zich aan dat advies refereert; de Raad moet
niet op volkomen losse gronden ingaan op een advies van
den heer de Vries, waarvan men de consequenties niet kan
overzien.
De heer Wilmer is het niet eens met den heer Verweij, dat
de gemeente, wanneer zij rechtskundig advies heeft inge
wonnen, zich daaraan moet houden. Natuurlijk zal dit als
regel wel gebeuren, maar het inwinnen van een advies houdt
niet in, dat men zich daaraan in elk geval houdt. Spreker
zegt dit omdat dit anders als een precedent kan worden
beschouwd; hij wenscht zich in alle voorkomende gevallen,
waarin adviezen worden uitgebracht, vrij te houden om zich
al of niet naar dat advies te richten.
De heer Wilbrink acht het met den heer de Vries niet
geheel juist, dat men den zoon dagvaardt, terwijl men op
stuk van zaken bij den vader het geld wil halen. Spreker
had het juister gevonden, wanneer men ook den vader ge
waarschuwd had; dat dit niet gebeurd is, is moreel niet
verantwoord. Uit de stukken blijkt alleen, dat de dagvaarding
bij den vader aan huis is beteekend.
Een jongen van 19 jaar is tegenwoordig in het algemeen
niet zoo bleu, dat bij niet aan zijn vader durft zeggen, dat
hij een aanrijding heeft gehad en daarom kan spreker het
voorstel van den heer de Vries niet steunen.
De gemeente handelde echter onjuist door den vader niet
officieel te kennen, terwijl zij wist, dat zij ten slotte den vader
aansprakelijk zou moeten stellen. De mogelijkheid was niet
uitgesloten, dat de dagvaarding was beteekend aan den
285
Restitutie van kosten van gerechtelijke invordering van
(Wilbrink e.a.) schadevergoeding; e.a.
zoon, of wel aan de moeder, die misschien in overleg met
haar zoon had kunnen besluiten, er niet met haar man over
te spreken.
Het komt er ten slotte op neer, dat degene, van wien de
gemeente het geld verlangt, van te voren niet met het ge
beurde in kennis is gesteld. Dit is onjuist.
De heer van Eek zegt, dat de Raad moeilijk kan beoor-
deelen de gronden, die de heer de Vries voor zijn bestrijding
van het praeadvies heeft aangevoerd. Ook indien de Raad
uitsluitend uit juristen zou bestaan, zou daaromtrent ver
schil van meening kunnen heerschen. Spreker stelt daarom
voor, dit punt aan te houden, opdat het College in de gelegen
heid zal zijn, zich nogeens te verstaan met den rechtsgeleerden
raadsman der gemeente. De Raad kan dan haarfijn worden
ingelicht omtrent de vraag, of deze zaak volgens de be
palingen van de Wet juist is behandeld.
De Voorzitter gelooft, dat nu over deze aangelegenheid
te veel drukte wordt gemaakt. Deze zaak is bekeken door
den rechtsgeleerden raadsman der gemeente, die de zaken
ernstig pleegt te behandelen; de kantonrechter is er accoord
mee gegaan. Degene, die aansprakelijk is voor de schulden
van zijn zoon, heeft zich niet er op beroepen, dat hij niet
gedagvaard is, maar hij heeft voor het kantongerecht ver
weer gevoerd, waardoor hij de kosten heeft verhoogd. Er
is dan ook geen reden voor den Raad om aan te nemen,
dat hier sprake is van een gerechtelijke dwaling en het doen
van onrecht. Adressant heeft bezwaar tegen het bedrag
der kosten, maar heeft het aan zich zelf te wijten, dat zij
zoo hoog zijn geworden; tegen het feit, dat hij veroordeeld
is, maakt hij geen bezwaar. De kosten zouden niet zoo hoog
zijn geworden, indien hij niet verweer had gevoerd en de
schadevergoeding dadelijk had betaald.
Er is dan ook voor den Raad geen reden, vóór het voorstel
van den heer van Eek te stemmen.
Het voorstel van orde van den heer van Eek wordt
aangenomen met 22 tegen 10 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Carton, Wilmer, Beekenkamp,
van Weizen, Lombert, mevrouw Braggaar, de heeren van Eek,
de Vries, Hessing, Snel, Vallentgoed, Schüller, Jongeleen,
Schoneveld, Tobé, Coster, mevrouw de Cler, de heeren van der
Kwaak, Vos, Wilbrink, Kuipers en Bergers.
Tegen stemmen': de heeren van Es, Tepe, Splinter, van
Stralen, Verweij, Manders, van der Voort, van der Reijden,
Romijn en Goslinga.
De behandeling van dit punt wordt derhalve aangehouden
tot een volgende vergadering.
Tijdens de beraadslaging over dit agendapunt waren de
heeren Manders, Lombert en van der Voort ter vergadering
gekomen.
XIV. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten be
hoeve van den bouw van een brandweerkazerne e. a., op het
terrein van de v. m. St. Petruskerk. (209)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XV. Voorstel in zake liet verstrekken van brandstoffen aan
daarvoor in aanmerking komende werklooze gehuwde en onge
huwde kostwinners en op zicli zelf wonende personen gedurende
het winterseizoen 19351936. (211)
Bij dit punt is tevens aan de orde het adres van het Plaat
selijk Arbeidssecretariaat.
De heer Romijn ziet in dit voorstel enkele wijzigingen in
vergelijking met dergelijke voorstellen, zooals ze tot nu toe
door het College werden ingediend. De voornaamste wijzi
ging is wel deze, dat thans de hoeveelheid iets kan worden
vergroot. Spreker betwijfelt of dat nu zoo noodig was; vol
gens hem was de verstrekking, zooals ze vroeger was, vol
doende voor een arbeidersgezin, overeenkomstig de circulaire
van den Minister, en is dus deze uitbreiding niet noodzakelijk.
Intusschen hangt dit altijd af hiervan, of men een kouden
winter zal krijgen; op dat punt maakt spreker dus geen be-