294 MAANDAG 4 NOVEMBER 1935. (Wilbrink e.a.) Sportstichting. Het is toch te kras als de Wethouder zegt, dat hij niet be grijpt, dat spreker zich er op beroept. De heer Verweij heeft dat stuk niet samengesteld, maar het zoo aangetroffen. Spreker kent aan die woorden „commercieel beheer" een secundairebeteekenis toe; hij hecht er niet de be- teekenis aan, dat men die sportterreinen wil exploiteeren om daaruit voor de gemeente zooveel mogelijk baten te halen. Men heeft daarvan een zeer overdreven voorstelling; het komt aan op de uitwerking daarvan. Wat betreft het amendement-Romijn acht spreker het verkeerd de toepassing van de Zondagswet in het algemeen in handen van meer Colleges te leggen. Er moet uniformiteit zijn; het College is tenslotte voor een behoorlijke uitvoering hiervan het aangewezen lichaam. Aangezien spreker het dus verkeerd acht, dat meerdere instanties in de gemeente met de toepassing der Zondagswet belast zijn, meent hij, dat dit bij het College moet blijven berusten, omdat dit daarbij in het algemeen volgt den geest, die heerscht in den Raad zelf. Daarom is spreker voorstander van het amendement-Romijn. Deze Stichting zal dus eenerzijds worden belast met het beheer van de in die Stichting ingebrachte terreinen en in richtingen daarnaast zullen het College en de Raad zich met die Stichting scheppen een ad viescollege ten aanzien van ver schillende zaken, waaromtrent het hun op het oogenblik niet goed mogelijk is advies te krijgen. Met aanneming van dit voorstel bewijst men de gemeente een dienst; totstand koming van deze Sportstichting zal bijdragen tot een bevor dering van de beoefening van sport en spel en tot een ver hooging van het spelpeil in het algemeen. De Voorzitter zegt, dat de meerderheid van het College niet staat op het standpunt, dat door den heer Verweij wordt ingenomen ten aanzien van de benoeming van den Raad van Beheer en de wenschelijkheid van de benoeming van drie leden van den gemeenteraad in den Raad van Beheer. De heeren Wilbrink en Beekenkamp hebben meer gezien in het voorstel van het College dan er inderdaad in schuilt. Het is alleen de bedoeling, dat de verhuring der terreinen en inrichtingen, die bestemd zijn voor de beoefening der sport en in het bezit zijn van de gemeente, wordt over genomen door een speciaal daarvoor samen te stellen com missie in den vorm van een Stichting. Deze zal zich niet bemoeien met de interne bestuursaangelegenheden van de verschillende vereenigingen op het gebied van de sport. Het zou alleen kunnen zijn, dat de Stichting een invloed ten goede had op den geheelen gang van zaken op het terrein van de sport in Leiden. Het College moet erkennen en ook de Raad is er van overtuigd, dat Leiden op het gebied van de sport geen vooraanstaande plaats inneemt. Het College stelt de op richting van de Stichting niet voor, omdat het wenschelijk zou zijn, dat er een grootere samenwerking ontstond of de beoefening der sport onder betere leiding zou staan, al hoopt het, dat de Stichting een goeden invloed te dien aanzien zal hebben. De Stichting zal alleen worden opgericht, omdat het College wenscht, dat de verhuring en inrichting van de ge meentelijke terreinen zullen beantwoorden aan de daaromtrent te stellen eischen, dat de verhuringen gemakkelijk en vlot zullen verloopen en de gemeente voor geen al te groote financieele moeilijkheden, die daaruit kunnen voortvloeien, zal komen te staan. De behoefte aan deze Stichting is geboren uit de moeilijk heden, waarvoor men, zooals herhaaldelijk in het College en ook een enkelen keer in den Raad is gebleken, komt te staan, wanneer men met het beheer van de sportterreinen is belast. Herhaaldelijk zijn kwesties van ondergeschikt belang in het College te berde moeten worden gebracht; er zijn klachten gekomen van vereenigingen en exploitanten en het College heeft gevoeld, dat het niet voldoende deskundig en niet genoeg georiënteerd is om een juiste uitspraak te kunnen doen, en dat het derhalve gewenscht is een commissie uit de burgerij te benoemen, die wel in staat en genegen is de zaken grondig te onderzoeken en tot oplossing te brengen. Meer dan dit moet men in de oprichting van de Sport stichting niet zien. Zeker zullen eenige punten moeilijkheden kunnen op leveren. Zoo zou men de vraag onder de oogen kunnen zien, of men de vereeniging „De Zijl" voor de exploitatie van de zweminrichting een subsidie van 5.000.moet geven of wel deze exploitatie moet opdragen aan de vereeniging gesteld, dat zij bestond „Rijn- en Schiekanaal", als deze met een subsidie van 1.000.zou kunnen volstaan. In den boezem van den Raad van Beheer zal men ongetwij feld een dergelijke zaak bespreken en oplossen. (Voorzitter e.a.) Sportstichting e.a. Die oplossing zal gegeven worden zoodanig, dat de belangen van de sport behartigd worden, mits de leden van den Raad van Beheer ter zake kundig zijn. Men behoeft niet bevreesd te zijn, dat er verkeerde dingen zullen plaats hebben, want aan den Gemeenteraad is per slot nog voldoende macht gegeven om in te grijpen. De gemeente kan uit de Stichting terugnemen wat zij er in gestoken heeft. Het moge een „paardenmiddel" zijn, maar wanneer de Stichting een slecht beheerster blijkt te zijn zal men tot sterke middelen moeten overgaan. De heer Goslinga zegt, dat de heer Verweij verklaard heeft, nooit te zullen medewerken aan bevoorrechting van financieel sterkere vereenigingen, maar daaraan zou men niets kunnen doen. De Voorzitter zegt, dat men dan alleen dat „paarden middel" kan toepassen. Spreker kan zich begrijpen, dat men dat zou doen wanneer men de vereenigingen van financieel beter gesitueerden zou bevoordeelendat zou dan volkomen gerechtvaardigd zijn. Wat betreft de quaestie van de benoeming van de leden van den Raad van Beheer door den Raad of door het College, er is geen meeningsverschil in het College omtrent de wijze van samenstelling van den Raad van Beheer; alle leden van het College beoogen hetzelfde doel, n.l. den Raad van Beheer zooveel mogelijk te doen zijn een vertegenwoordiging van de verschillende denkwijzen en richtingen in Leiden, dit zoo goed mogelijk te doen en daarvoor zoo kundig en ijverig mogelijke Leidenaren te vinden. De vraag rijst alleen, wie daartoe beter in staat is, het College of de Raad. De meerderheid van het College is tot de slotsom gekomen, dat de benoeming van de 12 leden van den Raad van Beheer beter geschiedt door Burgemeester en Wet houders dan door een college van 35; de ervaring leert dat. De heer Wilbrink vraagt: „waarom zou men dat arme College van Burgemeester en Wethouders nog meer belasten met deze moeilijke werkzaamheid; laat de Raad nu eens wat van hem overnemen." Dit is wel zeer vriendelijk, maar het is toch beter, dat het College dit doet. Men moet zich niet voorstellen, dat dit voor het College zoo'n genoegen is het doen van benoemingen is werkelijk geen aangename taak voor het College; dat is altijd moeilijk en heeft zeer vele haken en oogen en dan kan het tenslotte beter gebeuren door een college van 5 dan door een van 35 leden. Er is in het geheel geen aanleiding om vast te leggen, dat 3 Raadsleden in den Raad van Beheer zitting moeten hebben er is voldoende aanraking met den Raad van Beheer te krijgen; aldus kan men voldoende inlichtingen krijgen. Bovendien zou dit toch een gebrekkige vertegenwoordiging van den Raad zijn. Er zouden immers allerlei fracties zijn, die daarin geen vertrouwensman hadden. Acht men het noodig, dat Raads leden er zitting in hebben, omdat zij zoozeer van de sport op de hoogte zouden zijn, dan is de bepaling daarom onjuist, omdat men er niet zeker van is, dat men in den Raad drie sport- lievende leden zal vinden. Het zou spreker b.v. op het oogen blik niet gemakkelijk véllen te zeggen, welke drie leden van den Raad hij op de voordracht zou plaatsen. Men kan het rustig overlaten aan den Raad, indien deze het recht van benoeming krijgt, om in den Raad van Beheer te kiezen degenen van wie hij, na ontvangst van een aanbeveling van het College, meent, dat zij het meest voor een benoe ming in aanmerking komen. Spreker doet dan ook een beroep op den Raad om het amendement van den heer Verweij niet aan te nemen. Wordt vervolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van orde van den Voorzitter besloten tot aanhouding van de verdere be handeling van punt 16 der agenda tot een volgende ver gadering. De Voorzitter stelt hierna aan de orde de beslissing omtrent de wijze van behandeling van de verzoeken van het bestuur der woningbouwvereeniging „Eensgezindheid": a. om medewerking te verleenen aan de totstandkoming van den bouw van 71 woningen en 11 woningen voor ouden van dagen op een terrein achter den Zijlsingel (bouwplan VII) b. om ten behoeve van het sub a bedoelde bouwplan grond aan te koopen en aan de Vereeniging beschikbaar te stellen; c. in zake wijziging van het uitbreidingsplan in verband met het bouwplan bedoeld sub a. De heer Sehüller kan zich er mede vereenigen, dat -het adres wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethou-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1935 | | pagina 12